Uit de tekst die in dit boekje wordt aangeboden, hebben we de dubbeloratie gedestilleerd die we op 24 oktober 2008 aan de Universiteit van Tilburg hielden. Een dergelijke rede stelt zo zijn retorische eisen: ze moet aangenaam voor het gehoor zijn,
onderhoudend en begrijpelijk voor de geïnteresseerde toehoorder en worden afgerond binnen 35 minuten spreektijd per redenaar. Daar is niets mis mee, maar het is plezierig om meer armslag te hebben.
We schetsen de theoretische achtergronden van het onderzoek dat wij met onze collega’s, promovendi en andere fellow travelers verder willen ontwikkelen. Op dat onderzoek verheugen we ons zeer. Het heeft de bevordering van goede zorg, opgevat als
menslievende of presente zorg op het oog. We willen dat kritisch doen, in een zorgethische traditie met open aandacht voor de beleving van patiënten en de ervaringen van werkers, maar ook doordrongen van de institutionele hardheid van de sector en
de opgaven van de managers, en met een realistisch besef van de maatschappelijke verwachtingen over en de politieke druk op de sector.
Met de uitwerking van dat idee van zorg zijn we al geruime tijd bezig: in studie, in veldonderzoek, in onderwijs en in de begeleiding van (veld)experimenten en leergemeenschappen in ziekenhuizen, maar ook in verpleeg- en verzorgingshuizen. We zijn eveneens betrokken bij de zorg voor dak- en thuislozen, mensen met een psychiatrische achtergrond of een verstandelijke beperking, verslaafden, dementen en bij verwaarloosde kinderen. Toch concentreren we ons in deze tekst op de zorg die door artsen en verpleegkundigen wordt gegeven.
Wat we daar leren is, zo weten we inmiddels, dikwijls ook elders met vrucht te gebruiken. De dubbeloratie was een gerede aanleiding de state of the art op te maken, te bezien wat we geleerd hebben, waaraan de meeste behoefte bestaat, waarin we theoretisch en praktisch fiducie hebben, waar het maatschappelijk debat stagneert en hoe we het best verder zouden kunnen. Door de tekst schemert voortdurend het werk heen dat we al deden of nog onder handen hebben en tegelijk reiken we achterwaarts uit naar de rijke tradities waaruit we voortkomen en voorwaarts naar de toekomst waaraan we ons steentje graag bijdragen.
We pogen enige afstand te bewaren tot het al te snelle, kortademige werk en kruisen bij voorkeur aan de traditie ontleende, duur verworven inzichten over praktische wijsheid met onder meer hedendaagse gedragswetenschappelijke theorieën, zeker ook als ze verpleegkundig, bestuurskundig en managerial van aard zijn. We zijn daarbij sterk geïnteresseerd in wat men noemt taciet weten, de zogeheten reflectieve practicus, de leergemeenschap van beroepsbeoefenaren, de practice turn, klinische wijsheid en ambachtelijkheid in de volle zin des woords. Maar we hechten tegelijk een groot belang aan de wijsgerige en wijsgerig-ethische wortels van deze theorieën en concepten, omdat ze te vaak onderbelicht blijven en dan sluipend hun invloed doen gelden. Het kruisen, spinnen en weven van deze zo verschillende draden doen we zowel in kritische studies als in gedegen opgezet, empirisch kwalitatief onderzoek dat we aan deze studies ten grondslag leggen. We willen grounded kunnen spreken en geen bellen blazen, hoe mooi die misschien ook zijn. Ze zweven – maar dat doen op hun manier trouwens veel uitspraken die evidence-based heten te zijn ook. De verbindingen die wij nastreven, houden een aantrekkelijke en tegelijk complexe opgave in die niet zomaar tot een goed einde komt: in deze tekst gaan we ook op zoek naar kredietwaardige methoden van werken.
Praktische wijsheid kan men een gemakkelijke draai geven en beperken tot de hoogstpersoonlijke, liefst uit de diepe bronnen van spiritualiteit voortvloeiende inzichten van de werker of tot een handige toepassingskwaliteit die zo goed te pas komt bij onoverzichtelijke handelingsproblemen. Maar we menen de relevantie van praktische wijsheid ook uit te moeten werken naar haar werkzaamheid in de institutionele context – waar toch het nodige loos is – en in het publieke domein waar het niet minder rommelt. Op de keper beschouwd ontwikkelen we onze interpretatie van het klassieke idee van praktische wijsheid in de driehoek van de ‘patiënt met zijn eigenheid en geschiedenis’, de ‘werker met zijn eigen vakeisen en bestaansethiek’ en de ‘instelling op het kruispunt van historische, maatschappelijke en politieke directieven’. Op deze manier willen we een eigen bijdrage leveren aan de zorgethiek. Mochten we daarin slagen dan dienen we daarmee de gezondheidszorg en dus degenen die er als patiënt of werker van afhankelijk zijn – en, laten we wel zijn, dat zijn wijzelf (mettertijd) ook. Vooralsnog is het work in progress en de tekst draagt daar willens en wetens de sporen van: we hebben niet gestreefd naar een dichtgetimmerd betoog, noch naar de volledige, uitgewerkte en in alle opzichten verantwoorde verwerking van ons onderzoek. De tekst geeft de denkrichting aan waarin we moraaltheologisch, bestuurskundig en bijvoorbeeld met kwalitatief empirisch onderzoek denken te moeten gaan. Ze weerspiegelt hoe we bewegen, waarheen en ook waarvan af, waardoor we aan getrokken en waardoor we afgeschrikt worden. Zo ziet men ook wie wij zijn, waar onze morele motieven en passies liggen: we hebben ze niet afgedekt met ondoordringbare wetenschappelijke afstandelijkheid. De tekst is bovendien – net als het onderzoek dat ons voor ogen staat – interdisciplinair: de verschillende vakgebieden die we ver tegenwoordigen zingen zoals ze gebekt zijn, de een wat hoger en de ander wat langer: het mocht zo blijven. We wachten ons ervoor de verschillen tussen onze disciplines weg te poetsen, alsof het om vertalingen zou gaan van het ene spraakgebruik in het andere. We leggen wegen aan, plaatsen borden en slaan bruggetjes, we schudden elkaar met plezier de hand, maar verder is, zoals ook de literatuur laat zien, interdisciplinariteit een waagstuk van de eerste orde. Niettemin: zorg is interdisciplinair, dus we moeten wel. En we willen ook. Waar het specifiek om de moraaltheologie gaat, willen we de richting van haar wenselijke ontwikkeling verder invullen en dóórgaan waar ze is gestrand1 respectievelijk tegen de grond gewerkt. En waar het de presentietheorie betreft, willen we enerzijds haar theoretische fundering versterken en anderzijds haar betekenis verkennen voor andere velden, met andere systemische kenmerken en met andere disciplines dan waaruit ze zelf is voortgekomen. Ook geen sinecure dus, maar wel iets om je hart aan te verpanden.
Utrecht
Frans Vosman
Andries Baart