Patiënten met een Frontaal Syndroom zijn niet in staat tot aangepast sociaal gedrag; bijv: motivatie en zelfregulatie. Zo is het nodig gemotiveerd te zijn om te beginnen met eten; ook is het nodig impulsen in de hand te houden (bijv. op mond willen zoenen van werknemers op de afdeling)
Bij het frontaal syndroom zijn er drie types te zien, die ook gecombineerd kunnen voorkomen:
- Het initiatiefloze, apathische type, met desinteresse, apathie (tot zelfs volledig zwijgen en stilzitten); zelfverwaarlozing (de patiënt moet voortdurend worden aangespoord tot alledaagse activiteiten, zoals wassen en aankleden);
- Type met ongeorganiseerd denken; moeite met plannen, moeite met flexibel denken; er is sprake van obsessief gedrag (patiënt is gefixeerd op bepaalde activiteiten, vasthouden aan bepaalde patronen of schema’s (tellen bij alles wat hij doet), herhaaldelijk tikken en kloppen, doorgaan met eten zolang het voor iemand wordt neergezet (perseveraties);
- Het ontremde, agressieve type, met onaangepast sociaal gedrag (decorumverlies) tot verbale en fysieke agressie en sexuele ontremming. Het frontaal syndroom wordt vaak pas laat herkend omdat geheugenstoornissen pas laat optreden. Zo kunnen deze patiënten klassieke geheugentests nog heel redelijk maken (de MMSE bijv. maar ook een standaard NPO). Ziekten waarbij het frontaal syndroom voorkomt zijn o.a. de ziekte van Pick, als onderdeel van de ziekte van Alzheimer, bij fronto-subcorticale dementie, bij alcoholdementie, etc Aandachtspunten voor observatie:
Initiatief:
Neemt patiënt initiatieven om de dag zo veel mogelijk op een zinvolle manier door te brengen?
Zelfzorg:
Besteedt patiënt uit eigen beweging aandacht aan zelfzorg (geen goede hygiëne, verwaarlozing zelfzorg)
Motorische apathie:
Zit patient lang onbeweeglijk stil, bewegen bij het lopen de armen, moet hij tot bewegen worden aangezet?
Kan patiënt activiteiten plannen?
Flexibiliteit:
Is er sprake van flexibiliteit of is patiënt tot in het uiterste geneigd om zijn wensen door te voeren?
Is er sprake van stereotiep en persevererend gedrag? (bijv. loopdrang, klappen, zingen, hamsteren, frequente toiletgang, repeterend aankleden etc.)
Valt een beperkte woordenschat op?
Is er sprake van opvallend gedrag in gelijke situaties? Lijkt dit bijvoorbeeld op een ritueel?
Is er sprake van Hyperoraliteit? (overeten of -drinken, zeer veel roken of alcoholgebruik, met de mond objecten voelen?)
Decorumverlies:
Is er gebrek aan sociaal begrip (geen sociale tact, wangedrag zoals winkeldiefstal)?
Is er sprake van impulsief reageren (verbaal of in gedrag) welke niet in overeenstemming is met de gegeven sociale situatie?
Is er sprake van een overdreven reactie, niet passend bij de situatie?
Is er sprake van controleverlies?
Oordeels en kritiek stoornissen:
Is er besef c.q. inzicht in decorumverlies.? Hoe uit zich dit?
Geheugen:
Is patiënt in staat om met name nieuwe informatie, ook qua feiten, goed weer te geven? Indien er sprake is van geheugenproblemen, hoe lang kan patiënt informatie onthouden is er sprake van het continue aanwezig zijn van geheugenproblemen of meer incidenteel?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU