De sociale fobie is een angststoornis.
Mensen met een sociale fobie zijn bang voor situaties waarin ze kritisch beoordeeld kunnen worden door anderen. Ze zijn bang zichzelf belachelijk te maken door bijvoorbeeld te blozen, te trillen of te gaan zweten. Uiteindelijk kan deze angst leiden tot het vermijden van sociale contacten.
Symptomen sociale fobie
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor zij kritiek krijgen, zich belachelijk maken, of doordat zij zichtbaar last hebben van spanningsverschijnselen, zoals trillen of zweten.
Volgens de DSM-IV gelden de volgende diagnostische criteria voor een sociale fobie:
- Er is een duidelijke en aanhoudende angst voor een of meer sociale situaties of situaties waarin men moet optreden en blootgesteld wordt aan onbekenden of een mogelijk kritische beoordeling door anderen. De betrokkene is bang dat hij of zij zich op een manier zal gedragen (of angstverschijnselen zal tonen) die vernederend of beschamend is.
- Bij blootstelling aan deze situaties treedt bijna altijd angst op. Deze kan zo hevig worden dat deze de vorm krijgt van een paniekaanval.
- Betrokkene is zich ervan bewust dat zijn of haar angst overdreven of onredelijk is.
- De gevreesde sociale situaties of de situaties waarin men moet optreden worden vermeden of worden doorstaan met intense angst of ongemak.
- De klachten of symptomen zijn duidelijk van invloed op de dagelijkse routine, het beroepsmatig functioneren, sociale activiteiten of relaties met anderen. Bij personen onder de achttien jaar duren de symptomen ten minste zes maanden.
- De sociale fobie mag niet het gevolg zijn van een lichamelijke aandoening of het gebruik van drugs of een geneesmiddel. Ook mogen de klachten niet toe te schrijven zijn aan een andere psychische stoornis.
- Als er sprake is van een lichamelijke aandoening of andere psychische stoornis, dan houdt de sociale angst daar geen verband mee.
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor ze kritiek van anderen krijgen of zich belachelijk maken. Deze angst kan leiden tot het vermijden van sociale situaties. Als de situaties niet te vermijden zijn, dan worden ze doorstaan met angst. Mensen met een sociale fobie kunnen erg gespannen zijn en slapen slecht.
Subtypen sociale fobie
Er zijn twee typen sociale fobie: de specifieke sociale fobie en de gegeneraliseerde sociale fobie.
- De specifieke sociale fobie. Mensen met dit type sociale fobie hebben angst voor een specifieke situatie, zoals spreken in het openbaar.
- De gegeneraliseerde sociale fobie. Mensen met dit type sociale fobie hebben angst voor een groot aantal sociale situaties.
De meeste mensen met een sociale fobie hebben een gegeneraliseerde sociale fobie. Ongeveer 90% van de mensen met een sociale fobie is bang voor tenminste 2 verschillende situaties. 45% is bang voor minimaal 3 verschillende situaties.
Onderscheid sociale fobie met andere stoornissen
Het is belangrijk de sociale fobie goed te onderscheiden van agorafobie, de paniekstoornis, de schizoïde persoonlijkheidsstoornis, de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, stoornis in de lichaamsbeleving en verlegenheid.
Agorafobie
Agorafobie is de angst om een vertrouwde omgeving te verlaten. Agorafobie lijkt op sociale fobie, omdat ook angst wordt ervaren en bepaalde sociale situaties worden vermeden. Het verschil is:
- Mensen met agorafobie vermijden situaties omdat ze bang zijn een paniekaanval te krijgen of de controle te verliezen in een situatie waarin zij moeilijk kunnen ontsnappen. Mensen met een sociale fobie vermijden situaties omdat ze bang zijn door anderen negatief beoordeeld te worden of om angstverschijnselen te tonen (bijvoorbeeld: blozen, trillen, zweten).
Paniekstoornis
Mensen met een paniekstoornis hebben in korte tijd meerdere paniekaanvallen zonder duidelijke aanleiding. Sociale fobie wordt wel eens verward met de paniekstoornis, omdat mensen met een sociale fobie zó angstig kunnen zijn, dat ze een paniekaanval krijgen. De verschillen zijn:
- Paniekaanvallen bij de paniekstoornis treden altijd plotseling op. Bij de sociale fobie treden paniekaanvallen alleen op in sociale situaties of bij de gedachte aan een naderende sociale situatie.
- Mensen met een sociale fobie zijn bang voor de verschijnselen van een paniekaanval die zichtbaar zijn of die hun sociaal functioneren belemmeren. Bij een paniekstoornis richt de angst zich op tekenen van bijvoorbeeld een hartinfarct, doodgaan, gek worden of hulpeloos alleen zijn.
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Mensen met een sociale fobie en mensen met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis zoeken zo min mogelijk sociale situaties op. Het verschil is dat mensen met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis meestal geen behoefte aan contact hebben, terwijl mensen met een sociale fobie een geïsoleerd bestaan juist problematisch vinden.
Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
Sociale fobie lijkt erg op de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De verschillen zijn:
- Mensen met een sociale fobie hebben meestal minder ernstige symptomen, zijn sociaal vaardiger en minder sociaal geremd.
- Mensen met een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis hebben geen paniekaanvallen en ontwijken alléén sociale situaties als er een risico is voor afwijzing of kritiek. Mensen met een sociale fobie hebben wel paniekaanvallen en ontwijken om meerdere redenen sociale situaties.
De definities van sociale fobie en de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis hebben veel overeenkomsten in de DSM-IV. Veel mensen met een gegeneraliseerde sociale fobie voldoen daardoor ook aan de criteria voor de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis.
Stoornis in de lichaamsbeleving
Mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving zijn heel erg ontevreden over een bepaald lichaamsdeel, dat in werkelijkheid niet echt opvalt. Omdat mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving bang zijn om negatief beoordeeld te worden vanwege dat lichaamsdeel, vermijden ze bepaalde situaties. Het verschil met sociale fobie is dat mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving geen situaties vermijden uit angst voor het vertonen van angstverschijnselen.
Verlegenheid
Sociale fobie wordt soms verward met een ernstige vorm van verlegenheid. Verlegen mensen hebben wel sociale angsten, maar deze angsten hebben minder invloed op hun functioneren. Verlegen mensen vermijden minder snel bepaalde situaties.
Oorzaken en risicofactoren sociale fobie
Over de oorzaken van sociale fobie is weinig bekend. Wel is er een aantal risicofactoren bekend.
De risicofactoren kunnen worden onderverdeeld in:
- Geslacht
- Individuele kwetsbaarheid
- Omgevingsinvloeden.
Risicofactoren zijn geen oorzaken. Risicofactoren zijn niet voldoende om de stoornis te veroorzaken.
Geslacht
Vrouwen hebben 1,5 keer meer kans op een sociale fobie dan mannen.
Individuele kwetsbaarheid
De kwetsbaarheid voor sociale fobie is voor een klein deel erfelijk bepaald.
Omgevingsinvloeden
De gevoeligheid voor sociale fobie is voor 5% toe te schrijven aan gedeelde omgevingsfactoren (zoals de opvoedingsstijl van de ouders) en voor 77% aan unieke omgevingsfactoren (zoals levensgebeurtenissen).
Ouders
- De kans om op jonge leeftijd een sociale fobie te ontwikkelen wordt groter als ouders hun kind opvoeden met een combinatie van afwijzing en overbescherming.[
- Volwassen kinderen van ouders met een psychiatrische voorgeschiedenis hebben een verhoogde kans om een sociale fobie te ontwikkelen.
- Verbale agressie tussen ouders in de vroege kindertijd kan van invloed zijn op het ontstaan van sociale fobie. Kinderen die zich identificeren met een ouder die regelmatig wordt bekritiseerd, kunnen later in een werksituatie of in hun privé leven het gevoel krijgen ook constant door anderen bekritiseerd te worden.
Traumatische ervaring
Seksueel geweld door bekenden in de vroege kindertijd kan het ontstaan van een sociale fobie beïnvloeden.
Omgang met sociale fobie (coping) en temperament
- Bij kinderen kunnen normale angsten uitgroeien tot een sociale fobie, als in de pubertijd de eisen vanuit de omgeving groter worden.
- Vernederende sociale gebeurtenissen en een minder adequate reactie daarop kunnen een sociale fobie in de hand werken.
- Kinderen met een geremd temperament hebben een verhoogde kans op sociale fobie. Deze kinderen kunnen worden omschreven als angstig en geremd in nieuwe situaties.
Werk
Werklozen hebben ongeveer 3 keer meer kans op een sociale fobie dan mensen met een baan of huisvrouwen/-mannen.
Leefsituatie
Alleenstaanden hebben bijna 2 keer meer kans op een sociale fobie dan gehuwden of samenwonenden.
Of bovengenoemde factoren een sociale fobie veroorzaken of dat deze factoren juist een gevolg zijn van het hebben van een sociale fobie is niet duidelijk.
Gevolgen sociale fobie
Sociale fobie heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, de levensverwachting en maatschappelijke kosten.
Kwaliteit van leven voor mensen met sociale fobie
Mensen met een sociale fobie functioneren gemiddeld slechter dan mensen zonder stoornis.
- Mensen met sociale fobie ervaren hun gezondheid en vitaliteit als slechter dan mensen zonder sociale fobie.
- Mensen met sociale fobie ervaren bijna evenveel beperkingen in het dagelijks functioneren als mensen met een stemmingsstoornis. Bijvoorbeeld: problemen op het werk en problemen met het onderhouden en aangaan van vriendschappen.
- Mensen met sociale fobie hebben minder sociale vaardigheden en zelfvertrouwen.
- Door het vermijden van sociale situaties, leren kinderen met sociale fobie minder sociaal gedrag aan.
- Sociale fobie kan de schoolcarrière belemmeren en leiden tot vroegtijdige schooluitval.
Mensen met een specifieke sociale fobie ervaren minder beperkingen in hun functioneren dan mensen met een gegeneraliseerde sociale fobie. Mensen die uitsluitend angst hebben voor bijvoorbeeld spreken in het openbaar functioneren beter dan mensen die zich in meerdere sociale situaties angstig voelen. Zij ervaren minder beperkingen in het dagelijkse leven, zoeken minder vaak hulp voor de sociale angst en zij hebben minder last van bijkomende psychische stoornissen.
Levensverwachting
Sociale fobie is meestal geen doodsoorzaak. Mensen met een sociale fobie hebben geen grotere kans om een zelfmoordpoging te ondernemen. Wel hebben zij 2 tot 3 keer meer kans op gedachten over zelfmoord dan mensen zonder sociale fobie.
Maatschappelijke kosten
Over de kosten van specifieke fobie in Nederland zijn geen betrouwbare gegevens bekend. De kosten van alle angststoornissen werden in 2005 geschat op ruim 285 miljoen euro. Er zijn tot nu toe nauwelijks studies uitgevoerd waarine de totale kosten voor sociale fobie werden berekend. Ondanks het feit dat slechts een minderheid van de mensen met sociale fobie professionele zorg ontvangt, zijn de maatschappelijke kosten van sociale fobie waarschijnlijk aanzienlijk. Sociale fobie gaat immers gepaard met een verhoogde kans op werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekteverzuim, een verminderd functioneren op het werk, en medicatiegebruik.
Naar schatting 7,9 procent van de ziektelast in Nederland in 2003 kan worden toegeschreven aan angststoornissen, uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY’s). Deze ziektelast wordt vooral veroorzaakt door een verminderde kwaliteit van leven en niet door vroegtijdige sterfte. Niet bekend is hoeveel DALY’s een gevolg zijn van sociale fobie.
Verloop sociale fobie
Sociale fobie uit zich gemiddeld op 19-, 20-jarige leeftijd en kan tientallen jaren duren. Het verloop van de stoornis wordt door verschillende factoren beïnvloed.
Verloop onder de algemene bevolking
- Sociale fobie uit zich bij mannen gemiddeld op 19-jarige leeftijd en bij vrouwen rond 20 jaar.
- Gegeneraliseerde sociale fobie uit zich op jongere leeftijd dan een specifieke sociale fobie.
- Sociale fobie duurt meestal tientallen jaren. De helft van de mensen met een sociale fobie heeft het langer dan 25 jaar. De ernst van de klachten kan wel verschillen in de loop van de tijd.
Factoren die het verloop bepalen
De klachten van sociale fobie zijn hardnekkiger als iemand:
- op zeer jonge leeftijd sociale angst kreeg;
- angst voelt in meerdere sociale situaties;
- als kind in een grote stad woonde;
- als kind mishandeld werd;
- daarnaast ook andere psychische stoornissen heeft.
Het herstel duurt langer als cliënten die in behandeling zijn (geweest) meer beperkingen in het functioneren ervaren, bijkomende ziekten hebben en een zelfmoordpoging hebben ondernomen.
Bijkomende stoornissen sociale fobie
Mensen met een sociale fobie kunnen ook andere, bijkomende psychische stoornissen hebben. Er zijn geen lichamelijke ziektes die vaker voorkomen bij sociale fobie.
Sociale fobie en andere psychische stoornissen
Mensen met een sociale fobie hebben een meer dan normale kans op andere psychische stoornissen.
- Mensen met sociale fobie hebben 8 keer meer kans op depressie en 12 keer meer kans op dysthymie dan mensen zonder sociale fobie.
- Mensen met sociale fobie hebben 15 keer meer kans op een paniekstoornis en 14 keer meer kans op agorafobie.
- Mensen met sociale fobie hebben 2 keer meer kans op een alcoholverslaving dan mensen zonder sociale fobie. Een alcoholstoornis ontwikkelt zich vaak na de sociale fobie. Mogelijk wordt alcohol gebruikt als ‘zelfmedicatie’ tegen angsten of om contact met anderen makkelijker te maken.
Sociale fobie en lichamelijke ziektes
Er zijn geen lichamelijke ziektes die vaker voorkomen bij sociale fobie.
Behandeling sociale fobie
De sociale fobie of sociale angststoornis kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen op drie manieren worden behandeld: met een psychologische interventie, met combinatietherapie of met medicijnen.
Psychologische interventies
Er is veel onderzoek gedaan naar de psychologische en psychotherapeutische behandeling van sociale fobie of sociale angststoornis.
Cognitief gedragstherapeutische interventies zijn het meest effectief: sociale vaardigheidstraining, exposure in vivo en cognitieve herstructurering.
Meer over sociale vaardigheidstraining, exposure in vivo en cognitieve herstructurering in de Richtlijn Angststoornissen.
Combinatietherapie
Combinatherapie is bedoeld voor mensen met een sociale fobie en depressie. Zij krijgen antidepressiva.
Meer over de combinatietherapie in de Richtlijn Angststoornissen.
Behandeling met medicijnen
De effectiviteit bij de behandeling van de sociale fobie of sociale angststoornis is vastgesteld voor de volgende geneesmiddelengroepen:
- selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s)
- mono-amine-oxidaseremmers (MAOI’s)
- benzodiazepinen
- bètablokkers
Meer over behandeling met medicijnen onder het kopje Farmacotherapie in de Richtlijn Angststoornissen.
De Richtlijn Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl
Feiten en cijfers sociale fobie
Sociale fobie komt redelijk vaak voor. Van de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 18 tot 65 jaar heeft 9,3% ooit in het leven een sociale fobie gehad.
Bijna een kwart (24,3%) van de vrouwen heeft ooit in het leven een sociale fobie gehad, tegenover 13,1% van de mannen.
In de afgelopen 12 maanden had 3,8% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een sociale fobie (mannen 3,2%, vrouwen 4,4%). In totaal hadden ongeveer 395.500 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een sociale fobie.
Meer informatie sociale fobie
Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een ansgtstoornis te maken hebben.
De huisarts kan meer informatie geven over de sociale fobie en en eventueel doorverwijzen.
Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.
Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.
Bronnen sociale fobie
- American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders [DSM-IV-TR]. Washington,DC: American Psychiatric Association.
- Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2001). Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Lisse: Swets & Zeitlinger.
- Haaijman, W.P. (1995). Diagnostiek van angststoornissen. In: J.A.Boer, H.G.M.Westenberg (red.). Leerboek angststoornissen: een neurobiologische benadering, p. 38-65.Utrecht: De Tijdstroom.
- Oosterbaan, D., Bögels, S. (2001). Behandelingsstrategieën bij angsstoornissen. In: A.L.M.Van Balkom, P.Van Oppen, R.Van Dyck (red.). Behandelingsstrategieën bij angststoornissen, p. 59-79. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
- Oosterbaan, D.B. (2001). Social phobia: cognitive and pharmacological treatment.Amsterdam: Vrije Universiteit.
- Mulkens, A.A.N. (2000). Red, hot, and scared? Inquiries into fear of blushing. Maastricht: Universiteit van Maastricht.
- Scholing, A., Emmelkamp, P.M.G. (1990). Social phobia: nature and treatment. In: H.Leitenberg (red.). Handbook of social and evaluation anxiety, p. 269-324.New York: Plenum Press.
- Brunello, N., den Boer, J.A., Judd, L.L., Kasper, S., Kelsey, J.E., Lader, M., Lecrubier, Y., Lepine, J.P., Lydiard, R.B., Mendlewicz, J., Montgomery, S.A., Racagni, G., Stein, M.B., Wittchen, H.U. (2000). Social phobia: diagnosis and epidemiology, neurobiology and pharmacology, comorbidity and treatment. Journal of Affective Disorders, 60(1): 61-74.
- Lampe, L., Slade, T., Issakidis, C., Andrews, G. (2003). Social phobia in the Australian National Survey of Mental Health and Well-Being (NSMHWB). Psychological Medicine, 33(4): 637-646.
- Ralevski, E., Sanislow, C.A., Grilo, C.M., Skodol, A.E., Gunderson, J.G., Tracie, S.M., Yen, S., Bender, D.S., Zanarini, M.C., McGlashan, T.H. (2005). Avoidant personality disorder and social phobia: distinct enough to be separate disorders? Acta Psychiatrica Scandinavica, 112(3): 208-214.
- Keller, M.B. (2003). The lifelong course of social anxiety disorder: a clinical perspective. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplement, 108(417): 85-94.
- Oosterbaan, D.B., Van Balkom, A.J.L.M., Spinhoven, P., De Meij, T.G.J., Van Dyck, R. (2002). The influence on treatment gain of comorbid avoidant personality disorder in patients with social phobia. Journal of Nervous and Mental Disease, 190(1): 41-43.
- Bijl, R.V., Van Zessen, G., Ravelli, A., de Rijk, C., Langendoen, Y. (1998). The Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS): objectives and design. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 33(12): 581-586.
- Bijl, R.V., Ravelli, A., Van Zessen, G. (1998). Prevalence of psychiatric disorder in the general population: results of the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 33(12): 587-595.
- Kessler, R.C., Berglund, P., Demler, O., Jin, R., Merikangas, K.R., Walters, E.E. (2005). Lifetime prevalence and age-of-onset distributions of DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62(6): 593-602.
- Kessler, R.C., Chiu, W.T., Demier, O., Walters, E.E. (2005). Prevalence, severity, and comorbidity of twelve-month DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication (NCS-R). Archives of General Psychiatry, 62(6): 617-627.
- Furmark, T. (2002). Social phobia: overview of community surveys. Acta Psychiatrica Scandinavica, 105(2): 84-93.
- Bijl, R.V., De Graaf, R., Ravelli, A., Smit, F., Vollenbergh, W.A.M. (2002). Gender and age specific first incidence of DSM-III-R psychiatric disorders in the general population. Results from the NetherlandsMental Health Survey and Incidence Study (Nemesis). Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 37(8): 372-379.
- De Graaf, R., Bijl, R.V., Ravelli, A., Smit, F., Vollebergh, W.A.M. (2002). Predictors of first incidence of DSM-III-R psychiatric disorders in the general population: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. Acta Psychiatrica Scandinavica , 106(4): 303-313.
- Neufeld, K.J., Swartz, K.L., Bienvenu, O.J., Eaton, W.W., Cai, G. (1999). Incidence of DIS/DSM-IV social phobia in adults. Acta Psychiatrica Scandinavica, 100(3): 186-192.
- Kessler, R.C., McGonagle, K.A., Zhao, S., Nelson, C.B., Hughes, M., Eshleman, S., Wittchen, H.U., Kendler, K.S. (1994). Lifetime and 12-month prevalence of DSM-III-R psychiatric disorders in the United States. Results from the National Comorbidity Survey. Archives of General Psychiatry, 51(1): 8-19.
- Van Dorsselaer, S., De Graaf, R., Verdurmen, J., Van ’t Land, H., Ten, ave, M., ollebergh, W. (2006). Trimbos kerncijfers psychische stoornissen: resultaten van Nemesis (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study). Utrecht: Trimbos-instituut.
- Verhulst, F.C., Van der Ende, J., Ferdinand, R.F., Kasius, M.C. (1997). The prevalence of DSM-III-R diagnoses in a national sample of Dutch adolescents. Archives of General Psychiatry, 54(4): 329-336.
- Mesman, J., Koot, H.M. (2001). Early preschool predictors of preadolescent internalizing and externalizing DSM-IV diagnoses. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 40(9): 1029-1036.
- Velting, O.N., Albano, A.M. (2001). Current trends in the understanding and treatment of social phobia in youth. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(1): 127-140.
- Merikangas, K.R., Lieb, R., Wittchen, H.U., Avenevoli, S. (2003). Family and high-risk studies of social anxiety disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplement, 108(417): 28-37.
- Kendler, K.S., Neale, M.C., Kessler, R.C., Heath, A.C., Eaves, L.J. (1992). The genetic epidemiology of phobias in women. The interrelationship of agoraphobia, social phobia, situational phobia, and simple phobia. Archives of General Psychiatry, 49(4): 273-281.
- Kendler, K.S., Myers, J., Prescott, C.A., Neale, M.C. (2001). The genetic epidemiology of irrational fears and phobias in men. Archives of General Psychiatry, 58(3): 257-265.
- Fehm, L., Pelissolo, A., Furmark, T., Wittchen, H.U. (2005). Size and burden of social phobia in Europe. European Neuropsychopharmacology, 15(4): 453-462.
- Magee, W.J. (1999). Effects of negative life experiences on phobia onset. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 34(7): 343-351.
- Magee, W.J., Eaton, W.W., Wittchen, H.U., McGonagle, K.A., Kessler, R.C. (1996). Agoraphobia, simple phobia, and social phobia in the National Comorbidity Survey. Archives of General Psychiatry, 53(2): 159-168.
- Furmark, T., Tillfors, M., Everz, P., Marteinsdottir, I., Gefvert, O., Fredrikson, M. (1999). Social phobia in the general population: prevalence and sociodemographic profile. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 34(8): 416-424.
- Hybels, C.F., Blazer, D.G., Kaplan, B.H. (2000). Social and personal resources and the prevalence of phobic disorder in a community population. Psychological Medicine, 30(3): 705-716.
- Beidel, D.C., Turner, S.M., Morris, T.L. (1999). Psychopathology of childhood social phobia. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 38(6): 643-650.
- Wittchen, H.U., Fehm, L. (2003). Epidemiology and natural course of social fears and social phobia. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplement, 108(417): 4-18.
- Rapee, R.M., Spence, S.H. (2004). The etiology of social phobia: empirical evidence and an initial model. Clinical Psychological Review, 24(7): 737-767.
- Neal, J.A., Edelmann, R.J. (2003). The etiology of social phobia: toward a developmental profile. Clinical Psychological Review, 23(6): 761-786.
- De Graaf, R., Bijl, R.V., Spijker, J., Beekman, A.T.F., Vollebergh, W.A.M. (2003). Temporal sequencing of lifetime mood disorders in relation to comorbid anxiety and substance use disorders: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 38(1): 1-11.
- Lépine, J.P., Wittchen, H.U., Essau, C.A.(1993). Lifetime and current comorbidity of anxiety and affective disorders: results from the International WHO/ADAMHA CIDI field trials. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 3(2): 67-77.
- Wittchen, H.U. (1998). Natural course and spontaneous remissions of untreated anxiety disorders: results of the Munich Follow-up Study (MFS). In: I.Hand, H.U. Wittchen (red.). Panic and phobias 2: treatment and variables affecting course and outcome, p. 3-17.New York: Springer.
- Wittchen, H.U., Stein, M.B., Kessler, R.C. (1999). Social fears and social phobia in a community sample of adolescents and young adults: prevalence, risk factors and co-morbidity. Psychological Medicine, 29(2): 309-323.
- DeWit, D.J., Ogborne, A., Offord, D.R., MacDonald, K. (1999). Antecedents of the risk of recovery from DSM-III-R social phobia. Psychological Medicine, 29(3): 569-582.
- Yonkers, K.A., Dyck, I.R., Keller, M.B. (2001). An eight-year longitudinal comparison of clinical course and characteristics of social phobia among men and women. Psychiatric Services, 52(5): 637-643.
- Bruce, S.E., Yonkers, K.A., Otto, M.W., Eisen, J.L., Weisberg, R.B., Pagano, M., Shea, M.T., Keller,
M.B. (2005). Influence of psychiatric comorbidity on recovery and recurrence in generalized anxiety disorder, social phobia, and panic disorder: a 12-year prospective study. American Journal of Psychiatry, 162(June): 1179-1187. - Clark, D.M., Wells, A. (1995). A cognitive model of social phobia. In: R.G.Heimberg, M.R.Liebowitz, D.A.Hope, F.R.Schneier (red.). Social phobia: diagnosis, assessment, and treatment, p. 63-93.New York:Guilford Press.
- Ravelli, A., Bijl, R.V., Van Zessen, G. (1998). Comorbiditeit van psychiatrische stoornissen in de Nederlandse bevolking: Resultaten van de Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Tijdschrift voor Psychiatrie, 40(9): 531-544.
- Kessler, R.C. (1995). Epidemiology of psychiatric comorbidity. In: M.T.Tsuang, M.Tohen, G.E.P.Zahner (red.). Textbook in psychiatric epidemiology, p. 179-197.New York: Wiley-Liss.
- Chartier, M.J., Walker, J.R., Stein, M.B. (2003). Considering comorbidity in social phobia. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 38(12): 728-734.
- Merikangas, K.R., Angst, J., Eaton, W., Canino, G., Rubio-Stipec, M., Wacker, H., Wittchen, H.U., Andrade, L., Essau, C., Whitaker, A., Kraemer, H., Robins, L.N., Kupfer, D.J. (1996). Comorbidity and boundaries of affective disorders with anxiety disorders and substance misuse: results of an international task force. British Journal of Psychiatry Supplement, 30): 58-67.
- Crum, R.M., Pratt, L.A.(2001). Risk of heavy drinking and alcohol use disorders in social phobia: a prospective analysis. American Journal of Psychiatry, 158(10): 1693-1700.
- Abrams, K., Kushner, M., Medina, K.L., Voight, A. (2001). The pharmacologic and expectancy effects of alcohol on social anxiety in individuals with social phobia. Drug and Alcohol -Dependence, 64(2): 219-231.
- Bijl, R.V., Ravelli, A. (2000). Current and residual functional disability associated with psychopathology: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Psychological Medicine, 30(3): 657-668.
- Buist-Bouwman, M.A., De Graaf, R., Vollebergh, W.A., Alonso, J., Bruffaerts, R., Ormel, J. (2006). Functional disability of mental disorders and comparison with physical disorders: a study among the general population of six European countries. Acta Psychiatrica Scandinavica, 113(6): 492-500.
- Stein, M.B., Kean, Y.M. (2000). Disability and quality of life in social phobia: epidemiologic findings. American Journal of Psychiatry, 157(10): 1606-1613.
- Sareen, J., Cox, B.J., Afifi, T.O., De Graaf, R., Asmundson, G.J., ten Have, M., Stein, M.B. (2005). Anxiety disorders and risk for suicidal ideation and suicide attempts: a population-based longitudinal study of adults. Archives of General Psychiatry, 62(11): 1249-1257.
- Kessler, R.C., Stein, M.B., Berglund, P. (1998). Social phobia subtypes in the National Comorbidity Survey. American Journal of Psychiatry, 155(5): 613-619.
- Stein, M.B., Torgrud, L.J., Walker, J.R. (2000). Social phobia symptoms, subtypes, and severity: findings from a community survey. Archives of General Psychiatry, 57(11): 1046-1052.
- Kessler, R.C. (2003). The impairments caused by social phobia in the general population: -implications for intervention. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplement, 108(417): 19-27.
- Van ’t Land, H. (2007). GGZ in tabellen 2007.Utrecht: Trimbos-instituut.
- Bijl, R.V., Ravelli, A. (2000). Psychiatric morbidity, service use, and need for care in the general population: results of The Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. American Journal of Public Health, 90(4): 602-607.
- Polder, J.J., Takken, J., Meerding, W.J., Kommer, G.J., Stokx, L.J. (2002). Kosten van ziekten in Nederland: de zorgeuro ontrafeld. Bilthoven: RIVM.
- Weiller, E., Bisserbe, J.C., Boyer, P., Lepine, J.P., Lecrubier, Y. (1996). Social phobia in general health care: an unrecognised Undertreated disabling disorder. British Journal of Psychiatry, 168(2): 169-174.
- Wang, P.S., Berglund, P., Olfson, M., Pincus, H.A., Wells, K.B., Kessler, R.C. (2005). Failure and delay in initial treatment contact after first onset of mental disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62(6): 603-613.
- Wang, P.S., Lane, M., Olfson, M., Pincus, H.A., Wells, K.B., Kessler, R.C. (2005). Twelve-month
use of mental health services in the United States: results from the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62(6): 629-640. - Andrews, G., Issakidis, C., Sanderson, K., Corry, J., Lapsley, H. (2004). Utilising survey data to inform public policy: comparison of the cost-effectiveness of treatment of ten mental disorders. British Journal of Psychiatry, 184(June): 526-533.
- Boardman, J., Henshaw, C., Willmott, S. (2004). Needs for mental health treatment among general practice attenders. British Journal of Psychiatry, 185(October): 318-327.
- Van der Velde, V. (2003). Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen 2003: richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen cliënten met een angststoornis. Utrecht: Trimbos-instituut.
- Beekman, A.T.F., de Beurs, E. (2004). Meetinstrumenten bij aanmelding in de psychiatrie. Tijdschrift voor Psychiatrie, 46(10): 653-658.
- Van Balkom, A.J.L.M., de Beurs, E., Hovens, J.E.J.M., Van Vliet, I.M. (2004). Meetinstrumenten bij angststoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 46(10): 687-692.
- Hawkridge, S.M., Ipser, J.C., Stein, D.J. (2005). Pharmacotherapy for anxiety disorders in children and adolescents [protocol]. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2005(1): CD005170
- James, A., Soler, A., Weatherall, R. (2005). Cognitive behavioural therapy for anxiety disorders in children and adolescents. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2005(4): CD004690
- Kremberg, E., Mitte, K. (2005). Kognitiv-behaviorale und behaviorale Interventionen der Sozialen Phobie im Kindes- und Jugendalter: ein Überblick zur Wirksamkeit. Zeitschrift für Klinische Psychologie und Psychotherapie: Forschung und Praxis, 34(3): 196-204.
- Rowa, K., Antony, M.M. (2005). Psychological treatments for social phobia. Canadian Journal of Psychiatry, 50(6): 308-316.
- Stein, D.J., Ipser, J.C., Van Balkom, A.J. (2000). Pharmacotherapy for anxiety disorder. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2000(4): CD001206
- Van Loenen, A.C. (2007). Pharmacotherapeutisch kompas. Diemen: College voor zorgverze-keringen (CVZ).
- Rodebaugh, T.L., Holaway, R.M., Heimberg, R.G. (2004). The treatment of social anxiety disorder. Clinical Psychological Review, 24(7): 883-908.
- Steppe, A.O.P., Ferdinand, R.F. (2002). Medicamenteuze behandeling van angststoornissen bij kinderen en adolescenten. Kind en Adolescent, 23(4): 285-299.
- Hazell, P. (2001). Fluvoxamine reduced symptoms of social phobia, separation anxiety disorder and generalized anxiety disorder in children. Evidence Based Mental Health, 4 (November): 116
- Scott, R.W., Mughelli, K., Deas, D. (2005). An overview of controlled studies of anxiety disorders treatment in children and adolescents. Journal of the National Medical Association, 97(1): 13-24.
- Rapee, R.M., Heimberg, R.G. (1997). A cognitive-behavioral model of anxiety in social phobia. Behaviour Research and Therapy, 35(8): 741-756.
- Bögels, S.M. (2006). Task concentration training versus applied relaxation, in combination with cognitive therapy, for social phobia patients with fear of blushing, trembling, and sweating. Behaviour Research and Therapy, 44(8): 1199-1210.
- Nauta, M.H., Scholing, A., Emmelkamp, P.M., Minderaa, R.B. (2003). Cognitive-behavioral therapy for children with anxiety disorders in a clinical setting: no additional effect of a cognitive parent training. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42(11): 1270-1278.
- Poos, M.J.J.C., Smit, J.M., Groen, J., Kommer, G.J., Slobbe, L.C.J. (2008). Kosten van Ziekten in Nederland 2005. Bilthoven: RIVM
- Graaf, de, R., Ten Have, M., Van Dorsselaer, S. (2010). NEMESIS-2: De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut.