A Verpleegkundige diagnostische termen*
Definitie: Beperking in het eigen veiligheidsbesef met als risico zelfdoding.
* Beïnvloedende factoren schizofrenie psychose depressie druggebruik overmatig alcoholgebruik hallucinaties lage zelfwaardering wanen persoonlijkheidsstoornis bipolaire stemmingsstoornis angst stoornis in impulsbeheersing schuldgevoel chronische pijn sociaal isolement ziekte-inzicht geestelijke/levensbeschouwelijke nood onverwerkte traumatische ervaringen gezins- of familiecrisis relatieproblematiek situationele omstandigheid |
* Kenmerken en aanwijzingen
- afzondering
- vernauwd bewustzijn
- depressiviteit
- angst
- verwoording van suïcidale gedachten/gevoelens
- verwoording van suïcidale plannen
- obsessie met de dood
- afscheidsrituelen
- impulsief gedrag
- verstoorde concentratie
- gevoelens van hopeloosheid
- gevoelens van hulpeloosheid
- verzameling van middelen waarmee suïcide gepleegd kan worden
- suïcidale activiteiten
B Verpleegdoelen
1 Cognitieve verpleegdoelen
1a Toont inzicht door het verwoorden van factoren die tot pogingen van zelfdoding leiden.
1b Toont adequate oplossingen voor problemen, in plaats van suïcidale gedachten en pogingen.
2 Affectieve/sociale verpleegdoelen
2a Praat over gevoelens die te maken hebben met suïcidaliteit in plaats van het ondernemen van acties in die richting.
2b Accepteert en relativeert factoren die tot suïcidaliteit kunnen leiden.
3 Psychomotorische verpleegdoelen
3a Zoekt afleiding op momenten dat suïcidale gedachten aanwezig zijn.3b Voert geen suïcidepoging uit.
C Verpleegkundige interventies
1 Directe zorg
1a Opbouwen van een therapeutische vertrouwensrelatie door middel van het toewijzen van patiënten.
1b De patiënt de ruimte geven om somberheid/spanning te bespreken.
1c De patiënt ondersteunen in het aangaan van contacten.
1d Stimuleren van een gestructureerde daginvulling waarbij de regie en verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij de patiënt blijven.
1e Afleiding/ontspanning aanbieden.
1f Bij spanning en/of angst zo nodig medicatie aanbieden op voorschrift van een arts.
1g Samen met de patiënt een schriftelijk `no-suïcide-contract’ opstellen.
1h Toepassen van Middelen en Maatregelen volgens protocol.
1i Controleren op contrabande bij opname en op andere voor de hand liggende momenten.
2 Training
2a Bespreken van kenmerken die op suïcidaliteit wijzen.
2b Bespreken van verbeteringen (verminderde suïcidaliteit) die gesignaleerd worden.
2c Ondersteunen in het identificeren en gebruikmaken van probleemoplossende methoden; hierbij de sterke kanten van de patiënt benutten.
2d Confronteren met eigen verantwoordelijkheden en met de consequenties van gemaakte of te maken keuzes.
2e Het sociale systeem van de patiënt ondersteunen door uitleg te geven over suïcidaliteit en benaderingswijzen.
3 Beoordeling
3a Observeren en rapporteren van suïcidale kenmerken.
3b Inventariseren van de gemoedstoestand van de patiënt.
3c Observeren en rapporteren van de werking van medicatie.
4 Management van persoonlijke zorg
4a Zorgen voor continu toezicht en aanwezigheid van verpleegkundigen.
4b Creëren van een veilig, maar ook stimulerend leefmilieu.
4c Zorgen voor een veilige leefomgeving (materieel).
4d Zorgen voor één-op-éénbegeleiding.4e Zorgen voor een separeerkamer die klaar is voor gebruik.