Ik moet naar huis. Maar de deuren zijn gesloten Ik heb geen sleutel, Moet ik er harder tegen aan stoten? Ik moet naar huis Maar ze zeggen dat ik hier woon.
Kom maar, u bent wat in de war. Ik vraag: ”Waar is mijn dochter, waar is mijn zoon? Ik moet naar huis. De lichten gaan al aan. Kom maar, wij brengen u naar bed. Ik kijk haar niet begrijpend aan. Maar ik moet naar huis En de deuren blijven dicht!
De zuster trekt mij tegen zich aan. En ik? Ik kijk hoopvol naar haar gezicht. U hoeft niet naar huis, Daar is alles geregeld, ze weten ervan. U slaapt vannacht bij ons. Ik geloof haar….. omdat ik niet anders kan
Maar morgen? …… moet ik naar huis.