De ziekte van Parkinson wordt gekenmerkt door stoornissen in het bewegen waarvan het beven van vingers en handen wellicht het meest bekend zijn. De ziekte heette in eerste
instantie “paralysis agitans” maar is later vernoemd naar haar ontdekker, de arts James Parkinson. Het begin van de ziekte ligt doorgaans tussen de 50 en 65 jaar. Er zijn enkele gevallen bekend met een jongere beginleeftijd.
Paniekstoornissen
Bij een paniekstoornis heeft iemand meerdere paniekaanvallen. Dan ervaart de persoon onverwacht een grote angst zonder dat daar een directe aanleiding voor is. Het gebeurt gewoon.
Iemand met een paniekstoornis ervaart tegelijkertijd bijvoorbeeld hartkloppingen, zweten, opvliegers, koude rillingen, trillen of duizeligheid.
Mensen met een paniekstoornis hebben meer kans op een depressie, andere angststoornissen (vooral de obsessief-compulsieve of dwangstoornis) of verslavingsproblemen.
Symptomen paniekstoornis
Een paniekstoornis gaat gepaard met meerdere paniekaanvallen en de voortdurende angst over het krijgen van een volgende aanval.
Volgens het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV is er sprake van een paniekaanval als iemand minstens 4 van de volgende verschijnselen vertoont [1]:
- hartkloppingen
- zweten
- opvliegers of koude rillingen
- trillen of beven
- duizeligheid
- ademnood
- pijn op de borst
- misselijkheid of buikklachten
- gevoel van onwerkelijkheid of los van zich zelf te staan
- angst om gek te worden of de zelfbeheersing te verliezen
- de angst om dood te gaan
- verdoofde of tintelende gevoelens.
Mensen met een paniekstoornis hebben meerdere paniekaanvallen zonder duidelijke reden, en hebben er minstens nog 1 maand na een aanval last van de volgende symptomen[1]:
- Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval.
- Bezorgdheid over de gevolgen van een aanval.
- Afwijkend gedrag, bijvoorbeeld het vermijden van bepaalde plaatsen en situaties.
Uitgebreide informatie over de diagnostiek van de paniekstoornis en het DSM-IV-classificatiesysteem, vindt u in de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen.
Paniekstoornis met en zonder agorafobie
- De helft van de mensen met een paniekstoornis heeft ook last van agorafobie.
- Iemand die last heeft van agorafobie gaat bepaalde situaties of plaatsen uit de weg, uit angst voor een nieuwe aanval [1]. Zij vermijden bijvoorbeeld grote groepen mensen. Of vermijden naar plaatsen waar ze niet snel weg kunnen komen zoals in de trein, de bus of het vliegtuig. Ook vermijden mensen met agorafobie bruggen, tunnels of plaatsen ver van huis.
- Agorafobie werd vroeger ook wel pleinvrees, straatvrees, ruimtevrees of engtevrees genoemd.
Onderscheid paniekstoornis van andere stoornissen
De paniekstoornis moet worden onderscheiden van andere situaties waarin paniekaanvallen kunnen voorkomen .
- Psychiatrische ziekten zoals andere angststoornissen, depressie en hypochondrie (angst om een ernstige ziekte te hebben). In tegenstelling tot deze stoornissen treden bij de paniekstoornis óók onverwachte paniekaanvallen op en is de angst voor een ernstige ziekte alléén tijdens een paniekaanval aanwezig.
- Angststoornis ten gevolge van middelengebruik. Als gevolg van het gebruik of door onthouding van stoffen zoals alcohol, slaap- en kalmeringsmiddelen, cafeïne, cannabis, cocaïne en amfetaminen kan een paniekaanval ontstaan.
- Angststoornis ten gevolge van een lichamelijke aandoening. Lichamelijke ziekten zoals chronische longziekten, hartritmestoornissen, en afwijkingen aan de schildklier of bijschildklieren kunnen leiden tot angsten en paniekaanvallen.
Oorzaken en risicofactoren paniekstoornis
Over oorzaken van paniekstoornissen valt nog weinig te zeggen. Het is niet mogelijk te voorspellen wie zeker een paniekstoornis krijgt of wanneer. Wel zijn extra risico’s bekend, bijvoorbeeld in onderstaande gevallen.
De extra risico’s hebben te maken met:
- Geslacht en leeftijd
- Individuele kwetsbaarheid
- Omgevingsfactoren
- Levensgebeurtenissen
Geslacht en leeftijd
- In Nederland hebben vrouwen 1,5 tot 2 keer zo vaak een paniekstoornis als mannen
- De paniekstoornis met agorafobie komt vaker voor bij vrouwen.
- Vrouwen hebben vaker moeite met ademhaling als ze een paniekstoornis hebben.
- In Nederland komt de paniekstoornis het minst voor in de leeftijdsgroep van 18 tot 24 jaar [119]. In de overige leeftijdsgroepen komt het ongeveer even vaak voor. Vanaf 65 jaar komt de paniekstoornis minder vaak voor.
Individuele kwetsbaarheid
- Erfelijkheid speelt zeker een rol. Komt paniekstoornis in de familie voor, dan is de kans groter het te krijgen. [
- Wat precies de erfelijke factoren zijn is nog onduidelijk. Twee dingen lijken hier een rol te spelen:
1) angst voor onbekende situaties en mensen en de neiging om daarop te reageren met angst, verlegenheid en dingen uit de weg gaan;
2) de neiging om verschijnselen van angst zoals hartkloppingen als gevaarlijk te zien. [27] Wie deze neiging heeft is vaker banger voor bepaalde lichamelijke verschijnselen. Hierdoor kan men in een vicieuze cirkel terechtkomen. Men ervaart dan hartkloppingen of duizeligheid bijvoorbeeld als iets gevaarlijks, waardoor men bang wordt. Hierdoor ontstaan dan weer hartkloppingen en duizeligheid.
Omgevingsfactoren
- Weduwen en weduwnaren, gescheiden mensen en mensen met een lage opleiding lijken vaker een paniekstoornis te hebben.
- Onduidelijk is nog of de status van iemands werk, inkomen of de woonplaats (stad of platteland) een rol spelen.
- Het is nog niet duidelijk of er een verband is met etnische afkomst.
Levensgebeurtenissen
- Sommige gebeurtenissen in de jeugd kunnen de kans op een paniekstoornis vergroten. Zo komt seksueel misbruik in de jeugd vaker voor en wordt de opvoedingsstijl (terugkijkend) beoordeeld als controlerend en kil. Ook is vaker angst in de kindertijd aanwezig. Deze situaties zijn echter ook vaak te zien bij andere psychische stoornissen. Het zegt dus minder over het ontstaan van alleen de paniekstoornis.
- Paniekstoornis komt vaak voor na een belangrijke, stressvolle levensgebeurtenis. Bijvoorbeeld het verlies van werk, huis, gezondheid, partner of kind.
Gevolgen paniekstoornis
Een paniekstoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven. Voor de persoon zelf maar ook voor famile en vrienden. Daarnaast zijn er maatschappelijke kosten.
- Kwaliteit van leven
- Kwaliteit van leven van mensen in de omgeving
- Sterfte en overlevingsduur
- Maatschappelijke kosten
Kwaliteit van leven
De gedachte dat angststoornissen minder beperkend zouden zijn dan andere psychische stoornissen is achterhaald. [69] Vergeleken met stemmingsstoornissen, andere angststoornissen en alcoholproblematiek heeft de paniekstoornis een grote impact op het functioneren. Een vergelijkende maat voor ziektelast is de DALY: ‘disability-adjusted life years’. Een DALY is een gezond levensjaar dat door de ziekte verloren gaat. De gevolgen van de paniekstoornis, uitgedrukt in het aantal DALY’s, is wereldwijd 0,5%.
De paniekstoornis heeft een negatieve invloed op het welbevinden en de perceptie van de eigen gezondheid. De paniekstoornis heeft een negatieve invloed op het beroepsmatig functioneren. Mensen met een paniekstoornis hebben bijvoorbeeld meer kans om een arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben of te krijgen dan mensen met een andere psychische stoornis. Ook zijn er aanwijzingen dat de paniekstoornis ten koste gaat van de werkcapaciteit. In beschikbaar Nederlands bevolkingsonderzoek vertonen mensen met alleen een paniekstoornis geen verminderd sociaal functioneren.
Kwaliteit van leven van mensen in de omgeving
In Amerikaans bevolkingsonderzoek – dat sociaal functioneren bepaalt aan de hand van het percentage mensen dat geen tijd besteedt aan sociale contacten – wordt niet direct een verminderd functioneren gevonden. Wel zouden mensen met een paniekstoornis minder goed met hun partner kunnen opschieten en minder vertrouwen in hun partner hebben.
Sterfte en overlevingsduur
Wereldwijd is de paniekstoornis geen belangrijke doodsoorzaak. Wel zijn er aanwijzingen dat mannen met een paniekstoornis een verhoogd risico hebben om te overlijden aan hart- en vaataandoeningen. Daarnaast blijkt uit Amerikaans onderzoek dat 20% van de mensen met een paniekstoornis ooit een zelfmoordpoging heeft gedaan.
Maatschappelijke kosten
Angststoornissen waren in 2003 verantwoordelijk voor 2,3% van de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg. In 2005 werden de kosten van alle angststoornissen geschat op ruim 285 miljoen euro. Ziekten veroorzaken echter ook zogenoemde indirecte kosten, bijvoorbeeld door verminderde arbeidsdeelname. De kosten van angststoornissen zijn waarschijnlijk vooral indirect van aard. Als deze indirecte kosten worden meegerekend, is de paniekstoornis een van de duurste psychische stoornissen. Jaarlijks kost een persoon met paniekstoornis € 8.390 méér dan iemand zonder een paniekstoornis.
De paniekstoornis komt relatief vaak voor. Hierdoor is het een van de meest kostbare psychische stoornissen. Vooral de onbehandelde paniekstoornis brengen veel kosten met zich, door een hoge medische consumptie (gebruik van zorg en/of medicijnen) en werkverlies. Vroegtijdige behandeling zou de samenleving een aanzienlijke kostenbesparing kunnen opleveren, vooral omdat het merendeel van de mensen met een paniekstoornis géén behandeling krijgt.
Verloop paniekstoornis
De paniekstoornis ontstaat meestal als mensen midden in de 20 zijn. In Nederland zijn vrouwen gemiddeld 25 en mannen 28 jaar. Over het verloop van de paniekstoornis is nog weinig met zekerheid bekend.
Wel kunnen de volgende voorlopige conclusies worden getrokken:
- Paniekklachten verergeren vaak en verergering kan snel optreden
- Paniekaanvallen gaan gepaard met een verhoogd risico op het ontstaan van andere angststoornissen, depressie en alcoholproblematiek.
- Een kwart van de mensen met een paniekstoornis ontwikkelt binnen een jaar een tweede psychische stoornis en in vijf jaar stijgt het aantal mensen met naast de paniekstoornis een depressie van 20% naar 67%.
- Het aantal paniekaanvallen varieert. Uit een studie met mensen die relatief kort een paniekstoornis hadden, bleek dat deze mensen elk jaar 14% kans hadden om géén aanvallen meer te hebben, maar vervolgens ook elk jaar 7% kans om opnieuw een paniekaanval te krijgen.
- Uiteindelijk herstelt gemiddeld 30% tot 50 % van de mensen, waarbij herstel gedefinieerd is als het niet meer voldoen aan de diagnose in het voorafgaande jaar. Wel laat het herstel vaak 6 tot 7 jaar op zich wachten. Het verdwijnen van de klachten gaat niet direct gepaard met een volledig herstel van functioneren en kwaliteit van leven.
Bijkomende aandoeningen paniekstoornis
De paniekstoornis gaat vaak samen met andere psychische en lichamelijke stoornissen.
Psychische stoornissen
- Meer dan 60% van de mensen met een paniekstoornis heeft in hetzelfde jaar tevens een andere psychische stoornis.
- Bijna de helft van de mensen heeft zelfs tenminste drie andere psychische stoornissen in hetzelfde jaar.
Cijfers over bijkomende stoornissen variëren per onderzoek. In Nederland komen naast de paniekstoornis vooral stemmingsstoornissen en andere angststoornissen voor. Van de mensen met een paniekstoornis heeft 26% in hetzelfde jaar een gegeneraliseerde angststoornis, 38% een specifieke of een sociale fobie, 26% een dysthyme stoornis en 46% een depressie.
Lichamelijke stoornissen
Door de lichamelijke symptomen bij een paniekaanval, denken mensen vaak dat zij een lichamelijke aandoening hebben. Meestal worden er echter geen lichamelijke oorzaken voor de klachten gevonden. Enkele redenen om wél aan een lichamelijke oorzaak te denken zijn een atypische anamnese of een 1e paniekaanval ná het 40e levensjaar.
Preventie
Is het mogelijk een paniekstoornis te voorkómen?
Er is weinig bekend over hoe de paniekstoornis kan worden voorkómen. Er zijn wel aanwijzingen dat een kortdurende interventie gebaseerd op cognitief gedragstherapeutische principes de paniekstoornis kan voorkómen bij mensen die een hoog risico hebben. Het gaat dan om mensen die tenminste 1 paniekaanval hebben gehad en die de neiging hebben lichamelijke angstsymptomen catastrofaal te interpreteren.
Ook zijn er aanwijzingen dat hierdoor de ernst van paniekklachten kan worden verminderd bij mensen met alleen paniekaanvallen en bij mensen met een paniekstoornis. Er zijn aanwijzingen dat op paniekklachten gerichte interventies ook een preventief effect kunnen hebben op andere psychische stoornissen.
In Nederland is een aantal cursussen beschikbaar voor mensen met panieksymptomen (‘Geen paniek’) of algemene angstklachten (‘Angst de baas’, ‘Angst de baas 55+’, ‘Stap voor stap’), gericht op de preventie van een stoornis. Niet alle cursussen zijn op hun effectiviteit onderzocht.
Hoe vaak komt de paniekstoornis voor?
In Nederland heeft 3,8% van de algemene volwassen bevolking ooit in het leven een paniekstoornis gehad. Voor alle vrouwen geldt dit voor 4,7% en voor alle mannen voor 2,8%.
In de afgelopen 12 maanden heeft 1,2% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar te kampen gehad met een paniekstoornis (mannen 1,0%, vrouwen 1,5%). In totaal hadden ongeveer 127.900 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een paniekstoornis.
Meer informatie paniekstoornis
Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een angststoornis te maken hebben.
De huisarts kan meer informatie geven over de paniekstoornis en eventueel doorverwijzen.
Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.
Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.
Op deze website kunt u de adressen vinden van websites op het gebied van geestelijke gezondheidszorg.
Bronnen
- American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders : DSM-IV. Washington DC: American Psychiatric Association.
- Joyce, P.R., Bushnell, J.A., Oakley-Browne, M.A., Wells, J.E., Hornblow, A.R. (1989). The epidemiology of panic symptomatology and agoraphobic avoidance. Comprehensive Psychiatry, 30(4): 303-312.
- Von Korff, M.R., Eaton, W.W., Keyl, P.M. (1985). The epidemiology of panic attacks and panic disorder: results of three community surveys. American Journal of Epidemiology, 122(6): 970-981.
- Batelaan, N.M., De Graaf, R., Van Balkom, A.J.L.M., Vollebergh, W., Beekman, A.T.F. (2005). Thresholds for health and thresholds for illness in panic. Submitted.
- Bakker, A., Verwey, J.S., Van Dyck, R. (1994). Paniekstoornis, agorafobie en endocrinologie. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 138(47): 2329-2332.
- Batelaan, N.M., De Graaf, R., Van Balkom, A.J.L.M., Vollebergh, W., Beekman, A.T.F. (2005). De epidemiologie van paniek. Nederlands Tijdschrift voor Psychiatrie. (In press)
- Bijl, R.V., Ravelli, A., Van Zessen, G. (1998). Prevalence of psychiatric disorder in the general population: results of the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 33(12): 587-595.
- Verhulst, F.C., Van der Ende, J., Ferdinand, R.F., Kasius, M.C. (1997). The prevalence of DSM-III-R diagnoses in a national sample of Dutch adolescents. Archives of General Psychiatry, 54(4): 329-336.
- Bijl, R.V., De Graaf, R., Ravelli, A., Smit, F., Vollenbergh, W.A.M. (2002). Gender and age specific first incidence of DSM-III-R psychiatric disorders in the general population. Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (Nemesis). Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 37(8): 372-379.
- Eaton, W., Kramer, M., Anthony, J., Dryman, A., Shapiro, S., Locke, B. (1989). The incidence of specific DIS/DSM-III mental disorders: data from the NIMH epidemiologic catchment area program. Acta Psychiatrica Scandinavica, 79(2): 163-178.
- Eaton, W.W., Dryman, A., Weissman, M.M. (1991). Panic and phobia. In: L.N.Robins, D.A.Regier (red.). Psychiatric Disorders in America: The Epidemiological Catchment Area Study, p. 155-179. New York: The Free Press.
- Eaton, W.W., Kessler, R.C., Wittchen, H.U., Magee, W.J. (1994). Panic and panic disorder in the United States. American Journal of Psychiatry, 151(3): 413-420.
- Wittchen, H.-U., Nelson, C.B., Lachner, G. (1998). Prevalence of mental disorders and psychosocial impairments in adolescents and young adults. Psychological Medicine, 28(1): 109-126.
- Stefánsson, J.G., Líndal, E., Björnsson, J.K., Guomundsdóttir, Á. (1991). Lifetime prevalence of specific mental disorders among people born in Iceland in 1931. Acta Psychiatrica Scandinavica, 84(2): 142-149.
- Kringlen, E., Torgersen, S., Cramer, V. (2001). A Norwegian psychiatric epidemiological study. American Journal of Psychiatry, 158(7): 1091-1098.
- Weissman, M.M., Bland, R.C., Canino, G.J., Faravelli, C., Greenwald, S., Hwu, H.G., Joyce, P.R., Karam, E.G., Lee, C.K., Lellouch, J., Lepine, J.P., Newman, S.C., Oakley-Browne, M.A., Rubio-Stipec, M., Wells, J.E., Wickramaratne, P.J., Wittchen, H.U., Yeh, E.K. (1997). The cross-national epidemiology of panic disorder. Archives of General Psychiatry, 54(4): 305-309.
- Reed, V., Wittchen, H.-U. (1998). DSM-IV panic attacks and panic disorder in a community sample of adolescents and young adults: how specific are panic attacks? Journal of Psychiatric Research, 32(6): 335-345.
- Wittchen, H.U. (1986). Epidemiology of panic attacks and panic disorders. In: I.Hand, H.-U.Wittchen (red.). Panic and phobias: Empirical evidence of theoretical models and longterm effects of behavioral treatments, p. 18-28. Berlin: Springer.
- Vega, W.A., Kolody, B., Aguilar-Gaxiola, S., Alderete, E., Catalano, R., Caraveo-Anduaga, J. (1998). Lifetime prevalence of DSM-III-R psychiatric disorders among urban and rural Mexican Americans in California. Archives of General Psychiatry, 55(9): 771-778.
- Canino, G.J., Bird, H.R., Shrout, P.E., Rubio-Stipec, M., Bravo, M., Martinez, R., Sesman, M., Guevara, L.M. (1987). The prevalence of specific psychiatric disorders in Puerto Rico. Archives of General Psychiatry, 44(8): 727-735.
- Hwu, H.G., Yeh, E.K., Chang, L.Y. (1989). Prevalence of psychiatric disorders in Taiwan defined by the Chinese Diagnostic Interview Schedule. Acta Psychiatrica Scandinavica, 79(2): 136-147.
- Vollrath, M., Koch, R., Angst, J. (1990). The Zurich study: IX. Panic disorder and sporadic panic: Symptoms, diagnosis, prevalence, and overlap with depression. European Archives of Psychiatry & Neurological Sciences, 239(4): 221-230.
- Sheikh, J.I. (2002). Gender differences in panic disorder: findings from the National Comorbidity Survey. American Journal of Psychiatry, 159(1): 55-58.
- Dick, C.L., Bland, R.C., Newman, S.C. (1994). Panic disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplementum, 89(376): 45-53.
- Hettema, J., Neale, M., Kendler, K. (2001). A review and meta analysis of the genetic epidemiology of anxiety disorders. American Journal of Psychiatry, 158(10): 1568-1578.
- Goldstein, R.B., Weissman, M.M., Adams, P.B., Horwath, E., Lish, J.D., Charney, D., Woods, S.W., Sobin, C., Wickramaratne, P.J. (1994). Psychiatric disorders in relatives of probands with panic disorder and/or major depression. Archives of General Psychiatry, 51(5): 383-394.
- Scholing, A., Oosterhof, M. (2001). Anststoornissen bij kinderen en adolescenten. In: A.L.M.Balkom, P.van Oppen, R.Van Dyck (red.). Behandelingsstrategieën bij angsstoornissen, p. 146-170. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
- Bland, R.C., Orn, H., Newman, S.C. (1988). Lifetime prevalence of psychiatric disorders in Edmonton. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplementum, 77(338): 24-32.
- Bland, R.C., Stebelsky, G., Orn, H., Newman, S.C. (1988). Psychiatric disorders and unemployment in Edmonton. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplementum, 77(338): 72-80.
- Leon, A.C., Portera, L., Weissman, M.M. (1995). The social costs of anxiety disorders. British Journal of Psychiatry, 166(Suppl. 27): 19-22.
- Lee, C.K., Kwak, Y.S., Yamamoto, J., Rhee, H., Kim, Y.S., Han, J.H., Choi, J.O., Lee, Y.H. (1990). Psychiatric epidemiology in Korea. Part II: Urban and rural differences. Journal of Nervous & Mental Disease, 178(4): 247-252.
- Robins, L.N., Helzer, J.E., Weissman, M.M., Orvaschel, H., Gruenberg, E., Burke, J.D., Regier, D.A. (1984). Lifetime prevalence of specific psychiatric disorders in three sites. Archives of General Psychiatry, 41(10): 949-958.
- Katerndahl, D.A., Realini, J.P. (1993). Lifetime prevalence of panic states. American Journal of Psychiatry, 150(2): 246-249.
- Dinwiddie, S.H., Heath, A.C., Dunne, M.P., Bucholz, K.K., Madden, P.A.F., Slutske, W.S., Bierut, L.J., Statham, D.B., Martin, N.G. (2000). Early sexual abuse and lifetime psychopathology: a co-twin-control study. Psychological Medicine, 30(1): 41-52.
- Gerlsma, C., Emmelkamp, P.M.G., Arrindell, W.A. (1990). Anxiety, depression, and perception of early parenting: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 10(3): 251-277.
- Kendler, K.S., Meyers, J., Prescott, C.A. (2000). Parenting and adult mood, anxiety and substance use disorders in female twins: an epidemiological multi-informant, retrospective study. Psychological Medicine, 2000(30): 281-294.
- Shear, M.K. (1996). Factors in the etiology and pathogenesis of panic disorder: revisiting the attachment-separation paradigm. American Journal of Psychiatry, 153(7): 125-136.
- Roy-Byrne, P.B., Geraci, M., Uhde, T.W. (1986). Life events and the onset of panic disorder. American Journal of Psychiatry, 143(11): 1424-1427.
- Faravelli, C., Pallanti, S. (1989). Recent life events and panic disorder. American Journal of Psychiatry, 146(5): 622-626.
- De Loof, C., Zandbergen, H., Lousberg, T., Pols, H., Griez, E. (1989). The role of life events in the onset of panic disorder. Behaviour Research & Therapy, 27(4): 461-463.
- Barzega, G., Maina, G., Venturello, S., Bogetto, F. (2001). Gender-related differences in the onset of panic disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica, 103(3): 189-195.
- Gardenswartz, C.A., Craske, M.G. (2001). Prevention of panic disorder. Behavior Therapy, 32(4): 725-737.
- Rapee, R.M. (1995). Current controversies in the anxiety disorders. New York: Guilford.
- Van den Hout, M.A., Van der Molen, G.M., Griez, E.J., Lousberg, H. (1987). Specificity of interoceptive fear to panic disorders. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 9(1): 99-106.
- Clark, D.M. (1986). A cognitive approach to panic. Behaviour Research & Therapy, 24(4): 461-470.
- De Graaf, R., Bijl, R.V., Spijker, J., Beekman, A.T.F., Vollebergh, W.A.M. (2003). Temporal sequencing of lifetime mood disorders in relation to comorbid anxiety and substance use disorders: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 38(1): 1-11.
- Katschnig, H., Amering, M. (1998). The long-term course of panic disorder and its predictors. Journal of Clinical Psychopharmacology, 18(6 suppl. 2): 6-11.
- Eaton, W.W., Anthony, J.C., Romanoski, A., Tien, A., Gallo, J., Cai, G., Neufeld, K., Schlaepfer, T., Laugharne, J., Chen, L.S. (1998). Onset and recovery from panic disorder in the Baltimore Epidemiologic Catchment Area follow-up. British Journal of Psychiatry, 173(December): 501-507.
- De Graaf, R., Bijl, R.V., Ravelli, A., Smit, F., Vollebergh, W.A.M. (2002). Predictors of first incidence of DSM-III-R psychiatric disorders in the general population: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study. Acta Psychiatrica Scandinavica, 106(4): 303-313.
- Goodwin, R.D., Lieb, R., Hoefler, M., Pfister, H., Bittner, A., Beesdo, K., Wittchen, H.-U. (2004). Panic attack as a risk factor for severe psychopathology. American Journal of Psychiatry, 161(12): 2207-2214.
- Baillie, A.J., Rapee, R.M. (2005). Panic attacks as risk markers for mental disorders. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 40(3): 240-244.
- Kessler, R.C., Stang, P.E., Wittchen, H.-U., Ustun, T.B., Roy-Burne, P.P., Walters, E.E. (1998). Lifetime panic-depression comorbidity in the National Comorbidity Survey. Archives of General Psychiatry, 55(9): 801-808.
- Zimmermann, P., Wittchen, H.-U., Höfler, M., Pfister, H., Kessler, R.C., Lieb, R. (2003). Primary anxiety disorders and the development of subsequent alcohol use disorders: a 4-year community study of adolescents and young adults. Psychological Medicine, 33(7): 1211-1222.
- Johnson, J., Weissman, M.M., Klerman, G.L. (1990). Panic disorder, comorbidity, and suicide attempts. Archives of General Psychiatry, 47(9): 805-808.
- Wittchen, H.U., Beesdo, K., Bittner, A., Goodwin, R.D. (2003). Depressive episodes: evidence for a causal role of primary anxiety disorders? European Psychiatry, 18(8): 384-393.
- Eaton, W.W., Badawi, M., Melton, B. (1995). Prodromes and precursors: Epidemiologic data for primary prevention of disorders with slow onset. American Journal of Psychiatry, 152(7): 967-972.
- Robins, L.N., Locke, B.Z., Regier, D.A. (1991). An overview of psychiatric disorders in America. In: L.N. Robins, D.A.Regier (red.). Psychiatric disorders in America : the Epidemiological Catchment Area Study, p. 328-366. New York: The Free Press.
- Wittchen, H.-U. (1988). Natural course and spontaneous remissions of untreated anxiety disorders results of the Munich follow-up study (MFS). In: I. Hand, H.-U. Wittchen (red.). Panic and Phobias 2 Treatments and Variables Affecting Course and Outcome, p. 3-17. Berlin: Springer-Verlag.
- Bland, R.C., Newman, S.C., Orn, H. (1997). Age and remission of psychiatric disorders. Canadian Journal of Psychiatry, 42(7): 722-729.
- Stefánsson, J.G., Líndal, E., Björnsson, J.K., Guomundsdóttir, Á. (1994). Period prevalence rates of specific mental disorders in an Icelandic cohort. Social Psychiatry & Psychiatric Epidemiology, 29(3): 119-125.
- Markowitz, J.S., Weissman, M.M., Ouellette, R., Lish, J.D., Klerman, G.L. (1989). Quality of life in panic disorder. Archives of General Psychiatry, 46(11): 984-992.
- Alonso, J., Angermeyer, M.C., Bernert, S., Bruffaerts, R., Brugha, T.S., Bryson, H., Girolamo, G., De Graaf, R., Demyttenaere, K., Gasquet, I., Haro, J.M., Katz, S.J., Kessler, R.C., Kovess, V., Lepine, J.P., Ormel, J., Polidori, G., Russo, L.J., Vilagut, G., Almansa, J., Arbabzadeh-Bouchez, S., Autonell, J., Bernal, M., Buist-Bouwman, M.A., Codony, M., Domingo-Salvany, A., Ferrer, M., Joo, S.S., Martinez-Alonso, M., Matschinger, H., Mazzi, F., Morgan, Z., Morosini, P., Palacin, C., Romera, B., Taub, N., Vollebergh, W.A. (2004). 12-Month comorbidity patterns and associated factors in Europe: results from the European Study of the Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) project. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109(Suppl. 420): 28-37.
- Jacobi, F., Wittchen, H.U., Hölting, C., Höfler, M., Pfister, H., Müller, N., Lieb, R. (2004). Prevalence, co-morbidity and correlates of mental disorders in the general population: results from the German Health Interview and Examination Survey (GHS). Psychological Medicine, 34(4): 597-611.
- Ravelli, A., Bijl, R.V., Van Zessen, G. (1998). Comorbiditeit van psychiatrische stoornissen in de Nederlandse bevolking: Resultaten van de Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Tijdschrift voor Psychiatrie, 40(9): 531-544.
- Dick, C.L., Bland, R.C., Newman, S.C. (1994). Panic disorder. Acta Psychiatrica Scandinavica Supplementum, 89(376): 45-53.
- Klerman, G.L., Weissman, M.M., Ouellette, R., Johnson, J., Greenwald, S. (1991). Panic attacks in the community. Social morbidity and health care utilization. JAMA, 265(6): 742-746.
- Katerndahl, D.A., Realini, J.P. (1997). Comorbid psychiatric disorders in subjects with panic attacks. Journal of Nervous & Mental Disease, 185(11): 669-674.
- Bakker, B., Visser, S., van Balkom, A. (2000). Paniekstoornis met en zonder agorafobie. In: A.J.L.M.Van Balkom, P.van Oppen, R.Van Dyck (red.). Behandelingsstrategieën bij angststoornissen, p. 22-43. Houten/Diemen: Bohn Stafleu van Loghum.
- Schatzberg, A.F. (1991). Overview of anxiety disorders: prevalence, biology, course, and treatment. Journal of Clinical Psychiatry, 52(Suppl.): 5-9.
- Alonso, J., Angermeyer, M.C., Bernert, S., Bruffaerts, R., Brugha, T.S., Bryson, H., Girolamo, G., De Graaf, R., Demyttenaere, K., Gasquet, I., Haro, J.M., Katz, S.J., Kessler, R.C., Kovess, V., Lepine, J.P., Ormel, J., Polidori, G., Russo, L.J., Vilagut, G., Almansa, J., Arbabzadeh-Bouchez, S., Autonell, J., Bernal, M., Buist-Bouwman, M.A., Codony, M., Domingo-Salvany, A., Ferrer, M., Joo, S.S., Martinez-Alonso, M., Matschinger, H., Mazzi, F., Morgan, Z., Morosini, P., Palacin, C., Romera, B., Taub, N., Vollebergh, W.A. (2004). Disability and quality of life impact of mental disorders in Europe: results from the European Study of the Epidemiology of Mental Disorders (ESEMeD) project. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109(Suppl. 420): 38-46.
- Kessler, R.C., Chiu, W.T., Demier, O., Walters, E.E. (2005). Prevalence, severity, and comorbidity of twelve-month DSM-IV disorders in the National Comorbidity Survey Replication (NCS-R). Archives of General Psychiatry, 62(6): 617-627.
- World Health Organization (2004). The World Health Report 2004. Changing History. Geneve: World Health Organization.
- Katerndahl, D.A., Realini, J.P. (1997). Quality of life and panic-related work disability in subjects with infrequent panic and panic disorder. Journal of Clinical Psychiatry, 58(4): 153-158.
- Bijl, R.V., Ravelli, A. (2000). Current and residual functional disability associated with psychopathology: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Psychological Medicine, 30(3): 657-668.
- Kouzis, A.C., Eaton, W.W. (2000). Psychopathology and the initiation of disability payments. Psychiatric Services, 51(7): 908-913.
- Kessler, R.C., Frank, R.G. (1997). The impact of psychiatric disorders on work loss days. Psychological Medicine, 27(4): 861-873.
- Bijl, R.V., Ravelli, A. (2000). Current and residual functional disability associated with psychopathology: findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Psychological Medicine, 30(3): 657-668.
- Markowitz, J.S., Weissman, M.M., Ouellette, R., Lish, J.D., Klerman, G.L. (1989). Quality of life in panic disorder. Archives of General Psychiatry, 46(11): 984-992.
- Simon, N.M., Otto, M.W., Korbly, N.B., Peters, P.M., Nicolaou, D.C., Pollack, M.H. (2002). Quality of life in social anxiety disorder compared with panic disorder and the general population. Psychiatric Services, 53(6): 714-718.
- Candilis, P.J., McLean, R.Y., Otto, M.W., Manfro, G.G., Worthington, J.J., III, Penava, S.J., Marzol, P.C., Pollack, M.H. (1999). Quality of life in patiënt s with panic disorder. Journal of Nervous & Mental Disease, 187(7): 429-434.
- Coryell, W. (1982). Excess mortality in panic disorder. Archives of General Psychiatry, 39(6): 701-703.
- Coryell, W., Noyes, R., Jr., House, J.D. (1986). Mortality among outpatiënt s with anxiety disorders. American Journal of Psychiatry, 143(4): 508-510.
- Grasbeck, A., Rorsman, B., Hagnell, O., Isberg, P.E. (1996). Mortality of anxiety syndromes in a normal population: the Lundby Study. Neuropsychobiology, 33(3): 118-126.
- Lepine, J.P. (1993). Suicide attempts in patiënt s with panic disorder. Archives of General Psychiatry, 50(2): 144-149.
- Weissman, M.M., Klerman, G.L., Markowitz, J.S., Ouellette, R. (1989). Suicidal ideation and suicide attempts in panic disorder and attacks. New England Journal of Medicine, 321(18): 1209-1214.
- Weissman, M.M. (1992). Panic disorder and suicidal ideation. American Journal of Psychiatry, 149(10): 1411-1412.
- Weissman, M.M. (1995). Letter to the editor: comorbidity and suicide risk. British Journal of Psychiatry, 167(6): 819-820.
- Hornig, C.D., McNally, R.J. (1995). Panic disorder and suicide attempt a reanalysis of data from the Epidemiologic Catchment Area study. British Journal of Psychiatry, 167(1): 76-79.
- Weissman, M.M. (1991). Panic disorder: impact on quality of life. Journal of Clinical Psychiatry, 52(Suppl.): 6-8.
- McGinn, L.K., Sanderson, W.C. (1995). The nature of panic disorder. In Session: Psychotherapy in practice, 1(3): 7-19.
- Coryell, W. (1982). Excess mortality in panic disorder. Archives of General Psychiatry, 39(6): 701-703.
- Polder, J.J., Takken, J., Meerding, W.J., Kommer, G.J., Stokx, L.J. (2002). Kosten van ziekten in Nederland: de zorgeuro ontrafeld. Bilthoven: RIVM.
- Smit, F., Cuijpers, P., Oostenbrink, J., Batelaan, N., De Graaf, R., Beekman, A. (2005). Costs of common mental disorders: implications for curative and preventive psychiatry. Submitted.
- Salvador-Carulla, L. (1995). Costs and offset effect in panic disorders. British Journal of Psychiatry, 166(Suppl. 27): 23-28.
- Boyd, J.H. (1986). Use of mental health services for the treatment of panic disorder. American Journal of Psychiatry, 143(12): 1569-1574.
- Kessler, R.C., Zhao, S., Katz, S.J., Kouzis, A.C., Frank, R.G., Edlund, M., Leaf, P. (1999). Past-year use of outpatiënt services for psychiatric problems in the National Comorbidity Survey. American Journal of Psychiatry, 156(1): 115-123.
- Gardenswartz, C.A., Craske, M.G. (2001). Prevention of panic disorder. Behavior Therapy, 32(4): 725-737.
- Swinson, R.P., Soulios, C., Cox, B.J., Kuch, K. (1992). Brief treatment of emergency room patiënt s with panic attacks. American Journal of Psychiatry, 149(7): 944-946.
- Willemse, G., Smit, F. (2004). Evaluatie van de preventieve cursus ‘Geen Paniek!’: onderzoeksverslag van een pilotstudy. Utrecht: Trimbos-instituut.
- Goodwin, R., Olfson, M. (2001). Treatment of panic attack and risk of major depressive disorder in the community. American Journal of Psychiatry, 158(7): 1146-1148.
- Wang, P.S., Berglund, P., Olfson, M., Pincus, H.A., Wells, K.B., Kessler, R.C. (2005). Failure and delay in initial treatment contact after first onset of mental disorders in the National Comorbidity Survey Replication. Archives of General Psychiatry, 62(6): 603-613.
- Rees, C.S., Richards, J.C., Smith, L.M. (1998). Medical utilisation and costs in panic disorder: a comparison with social phobia. Journal of Anxiety Disorders, 12(5): 421-435.
- Hirschfeld, R.M. (1996). Panic disorder: diagnosis, epidemiology, and clinical course. Journal of Clinical Psychiatry, 57(Suppl. 10): 3-8.
- Katerndahl, D.A., Realini, J.P. (1995). Where do panic attack sufferers seek care? Journal of Family Practice, 40(3): 237-243.
- Kuijpers, P.M., Honig, A., Griez, E.J., Braat, S.H., Wellens, H.J. (2000). Paniekstoornis bij patiënt en met pijn op de borst en palpitaties: een onvoldoende onderkend verband. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 144(16): 732-736.
- Ormel, J., Sytema, S., Oldehinkel, A.J. (1995). Epidemiologische aspecten van angst. In: J.A.Den Boer, H.G.M.Westenberg (red.). Leerboek angststoornissen : een neurobiologische benadering, p. 82-125. Utrecht: De Tijdstroom.
- Kuijpers, P.M., Honig, A., Griez, E.J., Braat, S.H., Wellens, H.J. (2000). Paniekstoornissen, pijn op de borst en palpitaties: een pilotonderzoek op een Nederlandse Eerste Harthulp. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 144(16): 745-749.
- Leon, A.C., Olfson, M., Portera, L. (1997). Service utilization and expenditures for the treatment of panic disorder. General Hospital Psychiatry, 19(2): 82-88.
- Kennedy, B.L., Schwabb, J.J. (1997). Utilization of medical specialists by anxiety disorder patiënts. Psychosomatics, 38(2): 109-112.
- Nederlands Huisartsen Genootschap (2004). NHG-Standaard angststoornissen. Utrecht: NHG.
- Van der Velde, V. (2003). Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen 2003: richtlijn voor de diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen cliënten met een angststoornis. Utrecht: Trimbos-instituut.
- Goldberg, D., Bridges, K., Duncan-Jones, P., Grayson, D. (1988). Detecting anxiety and depression in general medical settings. British Medical Journal, 297(6653): 897-899.
- Terluin, B. (1998). De Vierdimensionale Klachtenlijst (4dkl) in de huisartspraktijk: psychodiagnostisch gereedschap. De Psycholoog, 33(1): 18-24.
- First, B.M., Gibbon, M., Spitzer, L.R., Williams, J. (1996). User’s Guide for the SCID-I (Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders – Research Version). New York: Biometrics Research Department.
- Van Vliet, I.M., Leroy, H., Van Megen, H.J.G.M. (2000). M.I.N.I. Plus: M.I.N.I. Internationaal Neuropsychiatrisch Interview: Nederlandse versie 5.0.0. www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/meetinstrumenten/download.php?id=90:
- Ter Smitten, M.H., Smeets, R.M., Van den Brink, W. (1997). Composite International Diagnostic Interview, Core Version 2.1 (Dutch transtation). Amsterdam: University of Amsterdam, Academic Medical Center; WHO-CIDI Training and Reference Center.
- Van Balkom, A.J.L.M., Van Dyck, R., Van Megen, H.J.G.M., Timmerman, L., Van Vliet, I.M., Westenberg, H.G., Witte, J.C. (1998). Richtlijn Farmacotherapie Angststoornissen. Amsterdam: Boom.
- Zimmermann, P., Wittchen, H.-U., Höfler, M., Pfister, H., Kessler, R.C., Lieb, R. (2003). Primary anxiety disorders and the development of subsequent alcohol use disorders: a 4-year community study of adolescents and young adults. Psychological Medicine, 33(7): 1211-1222.
- Graaf, de, R., Ten Have, M., Van Dorsselaer, S. (2010). NEMESIS-2: De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut.
Observatieprotocol voor Corticale Dementie
Dementiesyndromen kunnen op basis van het klinisch beeld worden ingedeeld in een subcorticale, corticale, frontale dementie of een combinatie hiervan. Dit onderscheid is het beste mogelijk in het beginstadium van de ziekte. De indeling is van belang, omdat bij subcorticale dementie er vaker sprake is van een behandelbare aandoening.
Bij corticale dementie is er sprake van een geheugenstoornis in combinatie met een stoornis van 1 of meer van de volgende functies: taal, praxis, rekenen, visueel begrip, visuoconstructie. De geheugenstoornis kenmerkt zich door een inprentingsstoornis, de patiënt kan informatie niet opslaan in het geheugen. Hij kan de informatie daardoor dus ook niet reproduceren, en ook herkenning achteraf kan dus niet plaatsvinden; de informatie is immers afwezig. Een ander belangrijk kenmerk van corticale dementie is dat het denktempo niet vertraagd is; dit geldt overigens ook voor de motoriek. Daarnaast is er vaak sprake van een facade, de patiënt ontkent problemen met het geheugen en lijkt er overheen te spreken (”nee, ik weet niet in welk jaar we leven, maar wat wilt u op mijn leeftijd”).
Aandachtspunten voor observatie:
Ziektebesef:
- Is patiënt zich bewust van de geheugenstoornissen en worden er ter zake doende argumenten gegeven?
Denktempo:
- Hoe is het tempo van denken?
Bewegingstempo:
- Hoe is het tempo van bewegen?
Geheugen:
Nieuwe informatie:
- Kan patiënt nieuwe informatie onthouden?
- Is er sprake van herkenning als informatie opnieuw gegeven wordt
Oude informatie:
- Kan patiënt oude informatie goed weergeven?
Het spreken zelf (de spraak):
- Hoe is de spraak?
- Is er sprake van afasie?
Taalbegrip, woordvinden, objecten benoemen:
- Is er sprake van woordvindstoornissen?
Schrijven:
- Is het handschrift goed?
- Is er sprake van taalbegrip ook in geschreven vorm? (Indien gestoord is er sprake van agrafie)
Rekenen:
- Kan patiënt nog rekenen? (Indien gestoord is er sprake van acalculie)
Handelen:
- Kan patiënt nog goed handelen? (Indien gestoord is er sprake van apraxie)
Visus:
- Kan patiënt goed zien en wat hij ziet ook herkennen. (Dit heet visuperseptie) Als dit gestoord is heet het agnosie.
- Kan een patiënt een opdracht na gezien te hebben nadoen?
Ruimtelijk inzicht:
- kan patiënt een klok, huis of boom tekenen?
Stemming:
- Hoe is de stemming?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol subcorticale dementie
Hoe ziet een subcorticale dementie eruit? Bij de subcorticale dementiën staat de vertraging van het denken en handelen op de voorgrond; daarnaast zijn er vaak geheugenstoornissen en veranderingen van stemming (depressiviteit, apathie). De geheugenstoornissen bestaan m.n. uit het moeite hebben met het ophalen van informatie, d.w.z. de informatie is wel aanwezig in de hersenen van de patiënt maar deze kan er alleen ”bij” komen na langere tijd denken, of via associaties; bij het aanbieden van een meerkeuze vraag kan patiënt wel het goede antwoord vinden; wordt er een open vraag gesteld, dan lukt dit niet (voorbeeld meerkeuzevraag: is het 1996, 2001, 2006 of 1991?; voorbeeld open vraag: welk jaar is het?)
Bij subcorticale dementiën treden vaker motorische stoornissen op, zoals dysarthrie, bewegingsarmoede en stijfheid. Een vaak voorkomende ziekte waarbij een subcorticale dementie optreedt is de ziekte van Parkinson. Aandachtspunten voor observatie:
Ziektebesef en -inzicht:
- Is patiënt zicht bewust van de geheugenproblemen?
- Begrijpt hij de consequenties van geheugenproblemen?
Geheugen:
- Kan patiënt nieuwe informatie opslaan? Is dit vertraagd?
- Kan nieuwe informatie spontaan terug verteld worden of alleen door middel van meerkeuze vraag of door associaties.
Spraak:
- Is deze vaak zacht of is er moeite met het uitspreken van woorden?
Taal:
- Wordt informatie goed begrepen? (Ook als er sprake is van veel informatie in 1 keer?)
- Moet er naar woorden gezocht worden, komt dit vertraagd over?
- Is het benoemen goed?
Schrijven:
- Is het handschrift goed te lezen?
- Zijn de woorden goed opgeschreven?
- Is er sprake van vertraging in het schrijven?
Rekenen:
- Kan patiënt goed optellen, aftrekken?
- Hoe is de snelheid waarmee dit gebeurt?
Praxis:
- Is er sprake van apraxie?
- Is er sprake van traagheid bij het uitvoeren van handelingen?
- Worden voorwerpen goed herkend?
- Kunnen tekenopdrachten adequaat uitgevoerd worden?
Ruimtelijke orientatie:
- Weet patiënt het verschil tussen links en rechts, boven en beneden?
Stemming:
- Hoe is de stemming?
- Is er sprake van depressiviteit, apathie of irritatie?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol Lewy-Body Dementie
Lewy-Body Dementie begint tussen het 50-ste en 80-ste levensjaar. Vaak begint de ziekte met psychiatrische symptomen zoals visuele hallucinaties, wanen, agitatie, depressie en angst. De dementie is aanvankelijk mild en heeft een corticaal karakter. De dementie is progressief en heeft een wisselend beloop, dat wil zeggen dat het van dag tot dag kan variëren. Dit fluctuerende beloop maakt dat dit ziektebeeld lijkt op een delier. Daarnaast treden er vaak Parkinsonachtige verschijnselen op zoals stijfheid en overgevoeligheid voor neuroleptica (zoals Haldol etc.) Patiënten overlijden meestal zo’n 4 tot 6 jaar na het stellen van de diagnose. De diagnose wordt waarschijnlijk gemaakt aan de hand van het klinisch beeld en E.E.G. Zekerheid is er pas bij obductie, zoals bij vele vormen van dementie.
Aandachtspunten voor observatie:
Aandacht:
- Heeft patiënt moeite om zijn aandacht te richten of gericht te houden op 1 ding?
- Is het mogelijk om de aandacht van patiënt te trekken, of om oogcontact te behouden?
- Is patiënt snel afgeleid door van alles wat er om hem/haar heen gebeurt?
- Bestaat er moeite met het volgen van wat er gezegd wordt of datgene wat hijzelf zegt?
- Moeten vragen steeds worden herhaald?
- Indien aandacht gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?
Bewustzijn:
- Is patiënt moeilijk wekbaar, in het geheel niet wekbaar of comateus?
- Is patiënt slaperig, vallen de ogen regelmatig dicht, suf of zit frequent te knikkebollen?
- Is er sprake van een verhoogd bewustzijn, hyperalert?
- Zijn de ogen wijd geopend?
- Is patiënt opgewonden of prikkelbaar?
- Indien bewustzijn gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?
Wegrakingen:
- Is er sprake van kortdurende wegrakingen. Zo ja op welk moment en hoe ontstond deze.
- Valt patiënt regelmatig? Zo ja, op welke momenten?
Hallucinaties:
- Is er sprake van visuele, goed gedetailleerde hallucinaties?
- Hoort, ruikt of voelt patiënt dingen of personen die er niet zijn?
Wanen:
- Heeft patiënt een bepaalde beleving die niet op een reële gebeurtenis valt terug te voeren zonder dat er sprake is van hallucinaties.
- Kan patient hallucinaties gedetailleerd omschrijven?
Parkinsonisme:
- Is er sprake van stijfheid in 1 of meerdere ledematen?
- Bestaat er moeite met lopen (met name met starten), stappen en draaien?
- Loopt patiënt houterig zonder armbewegingen, voorovergebogen?
- Maakt patiënt bewegingen met wijsvinger en duim die doen denken aan geld tellen (een zgn. rusttremor)?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol frontaalsyndroom
Patiënten met een Frontaal Syndroom zijn niet in staat tot aangepast sociaal gedrag; bijv: motivatie en zelfregulatie. Zo is het nodig gemotiveerd te zijn om te beginnen met eten; ook is het nodig impulsen in de hand te houden (bijv. op mond willen zoenen van werknemers op de afdeling)
Bij het frontaal syndroom zijn er drie types te zien, die ook gecombineerd kunnen voorkomen:
- Het initiatiefloze, apathische type, met desinteresse, apathie (tot zelfs volledig zwijgen en stilzitten); zelfverwaarlozing (de patiënt moet voortdurend worden aangespoord tot alledaagse activiteiten, zoals wassen en aankleden);
- Type met ongeorganiseerd denken; moeite met plannen, moeite met flexibel denken; er is sprake van obsessief gedrag (patiënt is gefixeerd op bepaalde activiteiten, vasthouden aan bepaalde patronen of schema’s (tellen bij alles wat hij doet), herhaaldelijk tikken en kloppen, doorgaan met eten zolang het voor iemand wordt neergezet (perseveraties);
- Het ontremde, agressieve type, met onaangepast sociaal gedrag (decorumverlies) tot verbale en fysieke agressie en sexuele ontremming. Het frontaal syndroom wordt vaak pas laat herkend omdat geheugenstoornissen pas laat optreden. Zo kunnen deze patiënten klassieke geheugentests nog heel redelijk maken (de MMSE bijv. maar ook een standaard NPO). Ziekten waarbij het frontaal syndroom voorkomt zijn o.a. de ziekte van Pick, als onderdeel van de ziekte van Alzheimer, bij fronto-subcorticale dementie, bij alcoholdementie, etc Aandachtspunten voor observatie:
Initiatief:
Neemt patiënt initiatieven om de dag zo veel mogelijk op een zinvolle manier door te brengen?
Zelfzorg:
Besteedt patiënt uit eigen beweging aandacht aan zelfzorg (geen goede hygiëne, verwaarlozing zelfzorg)
Motorische apathie:
Zit patient lang onbeweeglijk stil, bewegen bij het lopen de armen, moet hij tot bewegen worden aangezet?
Kan patiënt activiteiten plannen?
Flexibiliteit:
Is er sprake van flexibiliteit of is patiënt tot in het uiterste geneigd om zijn wensen door te voeren?
Is er sprake van stereotiep en persevererend gedrag? (bijv. loopdrang, klappen, zingen, hamsteren, frequente toiletgang, repeterend aankleden etc.)
Valt een beperkte woordenschat op?
Is er sprake van opvallend gedrag in gelijke situaties? Lijkt dit bijvoorbeeld op een ritueel?
Is er sprake van Hyperoraliteit? (overeten of -drinken, zeer veel roken of alcoholgebruik, met de mond objecten voelen?)
Decorumverlies:
Is er gebrek aan sociaal begrip (geen sociale tact, wangedrag zoals winkeldiefstal)?
Is er sprake van impulsief reageren (verbaal of in gedrag) welke niet in overeenstemming is met de gegeven sociale situatie?
Is er sprake van een overdreven reactie, niet passend bij de situatie?
Is er sprake van controleverlies?
Oordeels en kritiek stoornissen:
Is er besef c.q. inzicht in decorumverlies.? Hoe uit zich dit?
Geheugen:
Is patiënt in staat om met name nieuwe informatie, ook qua feiten, goed weer te geven? Indien er sprake is van geheugenproblemen, hoe lang kan patiënt informatie onthouden is er sprake van het continue aanwezig zijn van geheugenproblemen of meer incidenteel?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
MS: Multiple Sclerose
Typische symptomen
MS tast niet bij iedereen dezelfde delen van het zenuwstelsel aan waardoor de symptomen per persoon verschillen. Daarnaast verschilt het verloop van MS per individu. Zo kunnen symptomen na verloop van tijd veranderen of plotseling verdwijnen om na een paar maanden weer terug te keren. De eerste MS verschijnselen openbaren zich vaak tussen het twintigste en veertigste levensjaar.
MS komt gemiddeld vaker voor bij vrouwen dan bij mannen én over het algemeen vaker in noordelijke dan in zuidelijke landen.
Veel voorkomende symptomen:
- Lusteloosheid of vermoeidheid: een van de meest voorkomende klachten bij MS.
- Spasticiteit: spieren (vaak in de benen) ontspannen niet goed waardoor bewegingen niet of onvoldoende worden uitgevoerd. Dit kan (erg) pijnlijk zijn en schokkende bewegingen veroorzaken.
- Oogproblemen: oncontroleerbare snelle ritmische bewegingen van één of beide ogen, dubbelzien of tijdelijk minder goed of helemaal niet meer zien. Sommige mensen hebben daarbij pijn achter het oog. Op de lange termijn kan het gezichtsvermogen vertroebelen en kleuren kunnen niet meer zichtbaar zijn.
- Verlies van controle over de blaas: ongewild urineverlies, bijvoorbeeld bij hoesten of niesen, en/of moeite de plas op te houden.
- Constipatie: vertraagde of moeizame stoelgang.
- Verminderd ‘denkvermogen’: bijvoorbeeld minder goed dingen kunnen onthouden of minder goed situaties kunnen inschatten of erop kunnen reageren.
- Depressie of schommelingen tussen depressie en opgetogenheid: wisselende emoties, huilen, prikkelbaar of juist euforisch zijn.
- Pijn: dit kan ‘gewone’ pijn zijn, vaak in heupen, benen, armen of rug. Of een scherpe, stekende pijn – meestal in het gezicht – die lijkt op een elektrische schok. Maar ook zenuwpijn. Deze pijn kan worden ervaren als speldenprikjes, tintelingen, bibberen, brandende pijnen, een drukkend gevoel of een hoge gevoeligheid voor aanraking.
- Krachtsverlies: merkbaar minder kracht, bijvoorbeeld in de benen hetgeen het lopen bemoeilijkt. Ook licht huishoudelijke karweitjes kunnen na verloop van tijd (te) zwaar worden.
- Seksuele problemen: problemen bij het vrijen, zoals moeilijk een erectie kunnen krijgen maar ook simpelweg te moe zijn om te vrijen komen vaak voor.
Zorgaspecten
Cognitieve problemen
Multiple sclerose leidt niet alleen tot lichamelijke ongemakken, het beïnvloedt in een aantal gevallen ook de werking van onze geest. Zowel hersenen als ruggenmerg kunnen worden aangetast door de ziekte. Wanneer de ziekte de hersenen treft, doen zich vaak cognitieve problemen voor. Cognitieve problemen zijn problemen in verband met denkfuncties, zoals het begrijpen en het gebruik van taal, het verwerven van een overzicht over een situatie, het maken van denkconstructies, het rekenen, de aandacht (het verwerken van informatie), het geheugen, het plannen van activiteiten, het oplossen van problemen, het kunnen bijsturen van een probleemaanpak indien nodig, enz…
Cognitieve problemen kunnen zich voordoen op gelijk welk moment in de loop van de ziekte. Niet enkel diegenen die al lang MS hebben of zwaar lichamelijk gehandicapt zijn lopen risico op cognitieve moeilijkheden. Enerzijds heeft bijna 50 procent van de personen met MS cognitieve problemen, anderzijds hebben de meeste personen met MS en met cognitieve problemen slechts lichte tot matige cognitieve stoornissen. Lichte cognitieve stoornissen kunnen nochtans best hinderlijk zijn. Tal van activiteiten uit ons dagelijkse leven zijn moeilijke opgaven, vergen ingewikkelde denkarbeid en worden bijgevolg zelfs door lichte cognitieve stoornissen bemoeilijkt.
Omgaan met geheugenmoeilijkheden: Lijden aan cognitieve stoornissen betekent helemaal niet dat men afgestompt is. Voor een persoon met MS houdt het meestal in dat hij moeilijkheden heeft met slechts één of enkele denkfuncties, terwijl zijn andere denkfuncties intact zijn gebleven. Haast nooit zijn de aangetaste denkfuncties helemaal verloren gegaan. De volgende cognitieve problemen worden het vaakst met MS in verband gebracht: Geheugenproblemen: moeilijkheden met het onthouden van namen, van afspraken, waar men zijn spullen heeft achtergelaten; moeilijk nieuwe dingen leren.
Moeilijkheden met het abstracte redeneren: Problemen met taken die uit ingewikkelde analyses bestaan, zoals het oplossen van allerlei raadsels. Vertraagde informatieverwerking: niet snel kunnen reageren wanneer van verschillende kanten informatie op je afkomt.
Woordvindingsmoeilijkheden: moeilijkheden om het juiste woord te vinden (het tipje-van-de-tong-fenomeen: je weet het wel, maar je kunt niet op het juiste woord komen). Visuele en spatiale organisatie: moeilijkheden om je weg te vinden, kaart te lezen, grafieken te begrijpen, de instructies te begrijpen van een doe-het-zelf-pakket.
Gemis aan soepelheid: moeilijkheden om van de ene taak naar de andere over te stappen zonder te vergeten waar je mee bezig was.
Aandachts- en concentratiemoeilijkheden: snel afgeleid zijn, snel afdwalen.
Moeilijkheden met het organiseren en uitvoeren van taken die in verschillende stappen moeten worden uitgevoerd: moeite met het bepalen van de stappen en van de volgorde waarin deze stappen het best worden uitgevoerd, moeilijkheden met het uitvoeren van de achtereenvolgende stappen.
Pak je geheugenproblemen aan
Tot vóór enkele jaren hadden personen met MS en cognitieve problemen weinig hulp te verwachten. Men was van mening dat zij gewoon moesten zien te leven met hun geheugenstoornissen. Nochtans bestaan vele strategieën die het leven met MS-gebonden cognitieve problemen kunnen verlichten. Vele van deze strategieën kunnen worden ingebouwd in het leven, zonder veel kosten of hulp van deskundigen. Vooreerst, komt het erop aan je problemen te onderkennen.
Geef toe dat je enkele cognitieve moeilijkheden hebt. Eens je problemen duidelijk voor je zijn, kan je eraan beginnen werken.
Bespreek je situatie met je arts. Soms heb je de indruk dat het MS is die je cognitieve moeilijkheden bezorgt, terwijl je in werkelijkheid depressief bent, of gestresseerd, of het slachtoffer van andere factoren die cognitieve problemen met zich meebrengen. Vraag je arts je naar een neuropsycholoog door te verwijzen die ervaring heeft met MS. Een goed neuropsychologisch onderzoek kan meerdere uren duren en bezorgt je zeer waarschijnlijk een duidelijk beeld van de aard en de ernst van je eventuele cognitieve moeilijkheden. Mogelijk word je een neuropsychologisch revalidatieprogramma voorgesteld, een programma-op-maat waarin je gedurende enkele weken of maanden samen met een deskundige aan je cognitieve moeilijkheden werkt.
Zoek een oefenpartner. Tracht samen met een vriend of familielid een cognitief zelfhulpprogramma op te stellen en uit te voeren. Het is belangrijk dat iemand toekijkt en je motiveert.
Pas je aan. Laat de idee varen dat de wereld vergaat wanneer je alles wat je vroeger deed, niet meer even vlot en op dezelfde wijze kan doen. Zoek alternatieve manieren om dingen te doen.
Wees consequent. Bedénk niet alleen geheugensteuntjes, zoals een kalender of een agenda, maar maak er ook daadwerkelijk gebruik van. Gebruik ze niet zo-nu-en-dan, maar schakel ze altijd in.
Leg informatie verstandig vast
Door MS kan je het gevoel krijgen dat veel je ontglipt. Dingen die vroeger moeiteloos werden onthouden, schijnen je nu soms gemakkelijk te ontgaan. Om dit te vermijden, moet je trachten informatie op dergelijke wijze vast te leggen, dat ze je niet meer kan ontglippen en dat ze op een gemakkelijke manier weer kan worden opgezocht. Dit kan op verschillende wijzen.
Je kunt een memo-boek kopen. Eén van de eenvoudigste wijzen om informatie verstandig vast te leggen, is het soort memo-boek dat vele mensen gebruiken voor hun persoonlijke of zakelijke activiteiten. Dergelijk boek dient als een soort “tweede stel hersenen”, omdat het toelaat op een geordende manier informatie op te slaan die te uitgebreid en te complex is om te onthouden. Sommige van dergelijke boeken bestaan uit drie delen:
Een agenda. Bestaat uit afspraken, activiteiten die gepland zijn op een bepaalde datum.
Een takenlijst, d. w. z. een lijst van dingen die je moet doen. Is meestal opgesplitst in meerdere lijsten, zoals bvb. “taken voor vandaag”, “taken voor deze week”, “taken voor deze maand” en “taken voor later”.
Een gegevensbank. Bevat allerlei handige informatie, zoals telefoonnummers, de maten van de kleding van je huisgenoten, enz…
Je kunt een computer aanschaffen. Computers bestaan tegenwoordig in vele formaten (tafelmodellen, draagbare PC’s, volwaardige computers in zakformaat…) en er is voldoende software op de markt om je informatie op een verstandige manier electronisch vast te leggen. Sommige spraakgestuurde computerprogramma’s bieden bijna evenveel mogelijkheden als computerprogramma’s die werken met geschreven informatie. Niet iedereen is even handig met een computer: probeer hem uit vooraleer je hem aanschaft.
Beperk de kans op vergeten
Dingen die je waarschijnlijk niet zult vergeten, moet je niet vastleggen. Een aantal handige ideeën kan helpen om dingen niet te vergeten. Enkele van deze ideeën:
Hang een familiekalender in de keuken of in een andere centrale plaats en duid de afspraken van je huisgenoten erop aan. Installeer een plaatsje voor “vaak verloren voorwerpen”, zoals sleutels en dergelijke, en leg deze voorwerpen steeds op deze plaats. Maak gebruik van boodschappenlijstjes wanneer je gaat winkelen, wanneer je op vakantie gaat, wanneer je dingen moet doen waarbij je verschillende stappen moet volgen. Stel geen dingen uit. Tracht meteen te doen wat je moet doen. Bedenk allerlei geheugensteuntjes. Het onthouden van iemands naam of van wat iemand je terloops heeft gezegd, kan één van je grootste problemen zijn. Vele mensen maken gebruik van kleine steekkaartjes waarop ze snel aantekeningen kunnen maken. Ook “interne”, onzichtbare geheugensteuntjes zijn mogelijk, zoals visualisatie en associatie. Met visualisatie bedoelt men het zich voorstellen van een beeld bij een woord. Word je bijvoorbeeld voorgesteld aan ene Dirk De Ridder, dan kan je zijn naam onthouden door hem opgedirkt als ridder te paard te visualiseren, d.w.z. visueel in gedachten te nemen. Je kan zijn naam ook beter onthouden wanneer je hem verbindt (associeert) met zijn meest opvallende kenmerken (haarkleur, kleur van zijn ogen, gestalte, lichaamsbouw…).
Het maakt niet uit welke combinatie van de hierboven vermelde technieken je voorkeur geniet. Het komt erop aan te experimenteren, totdat je de methode vindt die je het meest baat brengt en deze methode vervolgens consequent te hanteren. Je zult merken dat de voordelen die dergelijke aanpak van geheugenmoeilijkheden oplevert, ruimschoots opwegen tegen de geïnvesteerde tijd en inspanning.
Verhoog je concentratievermogen
Aandacht en concentratie zijn als pijlers waarop alle andere cognitieve functies rusten. Wanneer zij door MS zijn aangetast kan een soort sneeuwbaleffect ontstaan, waardoor ook bepaalde geheugenfuncties, organisatiecapaciteiten en andere dagelijkse activiteiten worden gestoord. Verschillende technieken zijn mogelijk om met aandachts- en concentratiemoeilijkheden om te gaan. De juiste techniek hangt af van de precieze aard van de moeilijkheden.
Tracht op te sporen welke dingen je in bepaalde situaties afleiden. Probeer dan deze afleiders weg te werken of te vermijden. Voorzie rustige periodes en plekken in je dagdagelijks leven. Zeg je familieleden wanneer en waar ze je liefst niet storen. Plan cognitief zware arbeid gedurende de periodes van de dag waarin je je het best kan concentreren. Voor sommige mensen is dat ‘s avonds, voor anderen ‘s morgens. Leer energiebesparende technieken en breng zoveel mogelijk ritme in je dag. Voldoende nachtrust en middagdutjes doen soms wonderen. Bepaal hoe lang je je kan concentreren, deel je werk op in periodes met die lengte en rust tussen deze periodes. Hou je concentratievermogen in topvorm door bvb. te puzzelen, te lezen en te mediteren.
Zich goed kunnen concentreren is in grote mate een kwestie van oefening en van het consequente gebruik van de juiste technieken.
Het verwerken van informatie
MS kan de snelheid van informatieverwerking vertragen, vooral wanneer van verschillende kanten informatie op je afkomt. Praat je met een groep mensen, dan moet je hen duidelijk maken dat ze niet te snel mogen spreken en dat ze liefst niet door mekaar praten. Vele personen met MS geven te kennen dat ze nog wel alle cognitieve taken aankunnen, doch dat ze er meer tijd voor nodig hebben en dat ze slechts met één taak tegelijk kunnen bezig zijn.
Omgaan met woordvindingsmoeilijkheden.
Woordvindingsmoeilijkheden zijn in sociaal opzicht soms de meest hinderlijke van alle cognitieve moeilijkheden. Men vreest voortdurend het juiste woord niet te zullen vinden, men wordt angstig en de spanning maakt het probleem nog erger. Probeer volgende technieken:
Ga er niet meer van uit dat je absoluut en onmiddellijk één bepaald woord nodig hebt om te zeggen wat je te zeggen hebt. Ga ervan uit dat het juiste woord je wel te binnen zal vallen.
Praat trager. Je hersenen werken soms trager dan je spreekt. Geef je hersenen wat extra-verwerkingstijd! Lees veel, breid je woordenschat uit. Wanneer je moeite hebt om een bepaald woord op te diepen, is niets handiger dan het ter beschikking houden van een aantal synoniemen.
Betrek je familieleden bij je cognitieve moeilijkheden.
Familieleden en huisgenoten van een persoon met MS worden soms wat in de war gebracht door zijn geheugenmoeilijkheden. Ze zien niet altijd het verband tussen zijn MS en zijn geheugenmoeilijkheden, en vaak worden cognitieve moeilijkheden enkel toegeschreven aan stress, depressie, de leeftijd, de menopauze, koppigheid, luiheid, of tal van andere toestanden… Het is van groot belang dat familieleden goed worden geïnformeerd over MS en cognitieve moeilijkheden.
Bovendien heb je voor vele van de hierboven beschreven technieken de actieve hulp nodig van familieleden, vrienden en collega’s. Denk maar aan het inbouwen van rustige periodes en plaatsen in je leven, het werken met een familiekalender, enz… Allerbelangrijkst is dat je familieleden en vrienden je problemen begrijpen zonder je neerbuigend te behandelen, dat hun verwachtingen ten aanzien van je noch te hoog, noch te laag zijn.
Zoals andere MS-gebonden problemen kunnen cognitieve problemen heel wat dagelijkse activiteiten behoorlijk in de war sturen. Nochtans zijn ze gelukkig meestal niet erg, en zijn er verschillende manieren om ze aan te pakken. Zoek praktische oplossingen. Zelfs de meest eenvoudige zelfhulptechnieken kunnen volstaan om heel wat dingen weer onder controle te krijgen. Leg je toe op wat je wel kan en doe dat dan goed. Je zult verbaasd zijn over de resultaten!
Communicatie
Bij communicatie draait alles rond het verzenden en ontvangen van een boodschap. Het spreekt voor zich dat de boodschap die men ontvangt dezelfde moet zijn als diegene die verstuurd werd. Als dit niet het geval is, is er een communicatieprobleem.
Personen met MS kunnen communicatieproblemen ontwikkelen. Hoe groter de lichamelijke beperkingen zijn, hoe meer de persoon met MS uit handen moet geven. Op dat moment wordt communicatie steeds belangrijker om zijn leven toch op zijn manier te kunnen inrichten. De communicatievaardigheid van een persoon met MS heeft dus een grote invloed op zijn dagelijks leven en levenskwaliteit.
Vaak denken mensen dat personen met communicatiemoeilijkheden dom zijn. Dit is zeker niet het geval. Het ene heeft niets met het andere te maken. Iedereen die in contact komt met personen met communicatieproblemen moet dit goed voor ogen houden. De personen met communicatieproblemen hebben hier zelf ook een grote verantwoordelijkheid in. Het zal aan hen zijn om te bewijzen dat de communicatievaardigheid en de intelligentie los van elkaar staan.
Communicatieproblemen kunnen op verschillende niveaus ontstaan. Men kan ze opsplitsen in spraak- en taalproblemen. Deze laatste kan men dan weer verder opsplitsen.
Spraakproblemen
Ongeveer de helft van de personen met MS krijgt spraakproblemen. Deze variëren van heel licht (enkel subtiele problemen bij vermoeidheid) tot ernstig.
Als je een spraakprobleem zou krijgen, noemen wij dat een dysartrie. Een dysartrie ontstaat doordat letsels in het zenuwstelsel ervoor zorgen dat men onvoldoende controle heeft over de spieren. De spieren die men nodig heeft om te spreken worden slapper, stijver, werken trager en hebben een minder goede onderlinge coördinatie. Hierdoor kunnen personen met een dysartrie een onnauwkeurige uitspraak (articulatie) en een hese of ruwe stem krijgen. MS kan ook de ademhalingsspieren beïnvloeden. Men ademt dan minder diep en minder krachtig in- en uit. Hierdoor gaat de stem zwakker klinken. Het wordt ook moeilijker om een zin op één ademhaling uit te spreken. Spreken wordt dan vermoeiend. Daarnaast kunnen personen met een dysartrie problemen krijgen met het spreektempo. Hun spraak kan ook vlak en futloos klinken.
Door deze problemen is het mogelijk dat je personen met een dysartrie soms moeilijk ver-staat. Dit is voor iedereen onaangenaam. Daarom zou het kunnen gebeuren dat personen met een dysartrie zo weinig mogelijk gaan zeggen omdat het niet fijn is om alles te moeten herhalen. Het is evengoed mogelijk dat de mensen uit hun omgeving hen minder gaan aanspreken uit angst hen niet te verstaan. In beide gevallen riskeren deze personen sociaal geïsoleerd te geraken. Om een goede levenskwaliteit te behouden, is het belangrijk dat de persoon met een dysartrie, de hulpverleners, familie enz. weten hoe ze het beste met deze problemen omgaan.
Hieronder vind je tips die zowel nuttig zijn als je zelf een dysartrie hebt, als wanneer je mensen kent met een dysartrie.
Wat kan de gesprekspartner doen?
- De luisteraar moet geduldig zijn.
- Hij moet het eerlijk zeggen als hij het niet goed begrijpt.
- Hij luistert best actief en geconcentreerd.
- Hij kan het best dicht bij komen zitten en naar het gezicht kijken.
- Als hij het echt niet begrijpt, kan hij vragen stellen om de context te achterhalen.
- Soms kan humor de situatie ontmijnen
- Leg aan je gesprekspartner uit dat je een spraakprobleem hebt.
- Vertel hem wat hij kan doen om je beter te begrijpen.
- Vermijd achtergrondlawaai.
- Praat zo duidelijk mogelijk.
- Probeer tot één persoon te spreken, niet tot de hele groep.
- Accepteer tegenslagen, probeer het in dat geval later nog eens.
- Therapie kan je helpen om beter te communiceren.
Wat kan jij doen, als je een dysartrie hebt, om de communicatie vlotter te laten verlopen?
Therapie
Tijdens de therapie wordt vooral gekeken naar de spraakverstaanbaarheid. De logopedist zal samen met jou kijken hoe de spraakverstaanbaarheid verhoogd kan worden en hoe de communicatie het vlotst verloopt.
Heel belangrijk in de dysartriebehandeling bij personen met MS is de ademhalingstraining. De ademhaling is namelijk even belangrijk voor de spraak als klei om te boetseren. Tijdens de therapie worden je ademhalingsspieren verstevigd met een IPV-toestel (zie Zorgaspecten – Ademhaling). Daardoor klinkt je stem luider en krachtiger. Hoewel de uitademing veel belangrijker is voor de spraak dan de inademing, worden beide getraind. Je kan namelijk maar uitademen wat je eerst inademde. IPV is te vergelijken met fitness voor de ademhalingsspieren. Net als bij fitness duurt het ook bij IPV enige tijd vooraleer je een effect hebt. Naast IPV zijn er nog andere apparaatjes die je ademhalingsspieren trainen. Het ene vraagt al meer inspanning dan het andere.
Naast de ademhalingstherapie kan je ook een spreektraining krijgen. Tijdens deze spreektraining worden die deelaspecten van de spraak die de spraakverstaanbaarheid negatief beïnvloeden, geoefend. Voor vele personen met MS die een dysartrie hebben komt dat neer op oefeningen voor hun spreektempo en uitspraak. Deze oefeningen worden vaak aangeboden als een taaloefening of -spel. Op deze manier wordt de spreektherapie aangenamer en stimuleer je je taalfuncties.
Daarnaast kan je thuis regelmatig een aantal oefeningen doen om de betrokken spieren te trainen. Voor veel van deze oefeningen gebruik je best een spiegel.
Oefeningen om thuis te doen
- Blaas met een rietje zo lang mogelijk bellen in een glas water. Steek het rietje bij voorkeur 4 à 5 cm diep in het water.
- Adem diep in en blaas zo hard mogelijk.
- Zeg zo lang mogelijk één klank op één uitademing.
- Zing.
- Zeg enkele malen /aa/-/ie/-/oe/. Zorg dat je lippen goed bewegen.
- Steek je tong uit en krul de tongpunt afwisselend naar je neus en kin.
- Steek je tong uit en probeer ze afwisselend te ontspannen (brede tong) en op te spannen (smalle tong).
- Slinger je tongpunt tussen je mondhoeken. Zorg ervoor dat je tong je onder- en bovenlip niet raakt.
- Zeg enkele keren zo krachtig mogelijk /K/.
- Blaas je wangen zo dik mogelijk op. Breng de lucht daarna van de ene naar de andere wang.
- Zuig je wangen zo diep mogelijk in.
- Beweeg je onderkaak zo ver mogelijk naar links en naar rechts.
- Breng je onderkaak zo ver mogelijk naar voor en trek ze dan zo ver mogelijk terug naar achter.
Bij sommige personen met MS wordt spreken erg moeilijk en vermoeiend. Daardoor begrijpt hun omgeving hen op dat moment heel moeilijk. In dat geval kan het nodig zijn om een hulpmiddel in te schakelen. Zo zal hun omgeving hen beter begrijpen. Samen met de ergotherapeuten kunnen ze beslissen welk hulpmiddel hen het best zal helpen. De meest gebruikte hulpmiddelen zijn een alfabetkaart, een schrijfbord en een spraakcomputer. De meerderheid van deze hulpmiddelen zijn eenvoudig in het gebruik.
Niet elke persoon met MS die een dysartrie ontwikkelt, zal ooit een hulpmiddel nodig hebben. De grote meerderheid blijft altijd verstaanbaar spreken. Zelfs die personen die wel een hulpmiddel gebruiken, zullen vaak nog kunnen praten. Zij gebruiken hun hulpmiddel enkel als hun omgeving hen niet begrijpt.
Taalproblemen
De aanwezigheid van taalproblemen bij personen met MS wordt onderschat. Dit komt omdat deze vaak subtiel aanwezig zijn.
De taalproblemen kunnen zich uiten als problemen om volledig te begrijpen wat iemand anders zegt en moeilijkheden om je ideeën vlot en efficiënt te verwoorden.
Begripsproblemen
Personen met MS die begripsproblemen hebben, gaan soms een andere boodschap ontvangen dan diegene die bedoeld was. Ze kunnen dus verkeerd begrijpen wat de andere zegt of schrijft.
Het is vaak moeilijker voor personen met MS met begripsproblemen om de hoofdzaken uit een boodschap te halen. Hierdoor komen ze moeilijker tot een besluit. Ze kunnen de nieuw verkregen informatie dan minder goed in hun leven inpassen.
Het kan ook moeilijker zijn om tegenstrijdigheden in de boodschap op te merken. Daarnaast kunnen ze problemen krijgen om de fijne taalnuances te begrijpen. Dubbelzinnig of figuurlijk taalgebruik kan hen ontgaan. Het ‘tussen de regels lezen’ wordt moeilijker. Ook een boodschap waarin veel informatie tegelijk gegeven wordt, kan problemen geven. Mogelijks zal een deel van de informatie hen ontgaan.
Het spreekt voor zich dat de omgeving van de personen met MS die begripsproblemen hebben, hier rekening mee moet houden.
Tips voor de omgeving:
- Probeer je boodschap zo te verwoorden dat ze niet verkeerd kan worden verstaan.
- Gebruik eenvoudige woorden en zinnen.
- Vertel je verhaal logisch en gestructureerd.
- Wees geduldig.
- Vermijd afleiding. Vraag of de radio of tv even uit mag of ga in een rustig hoekje zitten.
Ook de persoon met begripsproblemen heeft een grote verantwoordelijkheid in deze kwestie
Tips voor de persoon met begripsproblemen:
- Durf zeggen dat je de boodschap niet begrijpt.
- Vraag om het allemaal nog eens te herhalen of op een andere manier uit te leggen.
- Stel vragen. Zo kan je nagaan of je alles wel begrepen hebt.
- Vermijd afleiding zodat je je kan concentreren op wat men jou vertelt. Zet eventueel de radio of tv uit of ga in een rustig hoekje zitten.
Problemen om je ideeën te verwoorden (expressieve stoornissen)
Naast problemen om de boodschap te begrijpen, kan het voor personen met MS ook moeilijk zijn om een boodschap te verzenden. Personen met deze problemen kunnen niet altijd hun gedachten vlot omzetten in een heldere gesproken of geschreven taal. Ze hebben vaak meer tijd nodig om op het juiste woord te komen.
Soms is het moeilijk voor hen om iets duidelijk en samenhangend te vertellen. Ze hebben problemen om duidelijke linken te leggen tussen de dingen die ze zeggen. Bij het vertellen heeft hun verhaal misschien geen goede structuur en worden de hoofd- en bijzaken te weinig gescheiden. Het komt ook voor dat ze van de hak op de tak springen.
Ook het formuleren van oplossingen voor een probleem is moeilijker voor mensen met ex-pressieve stoornissen. Ze weten in hun hoofd wel wat ze moeten doen maar krijgen het niet goed uitgelegd.
Net zoals bij de begripsproblemen kunnen zowel de luisteraar als de spreker bepaalde tips gebruiken om zo de impact van de expressieve stoornissen te verkleinen.
Tips voor de omgeving:
- Moedig de persoon met expressieve problemen aan om te blijven communiceren.
- Wees eerlijk als je niet kan volgen wat ze je vertellen.
- Controleer af en toe of je het wel goed begrijpt. Stel korte vragen.
- Vat kort samen wat jij begrepen hebt. Zo kan je controleren of je het juist begrepen hebt.
- Wees geduldig.
Tips voor de persoon met expressieve stoornissen:
- Vertel aan je gesprekspartner dat je soms moeilijkheden hebt om iets goed uit te leggen.
- Zet vooraf alles op een rijtje. Wat wil je vertellen? Wat mag je zeker niet vergeten te vertellen?
- Schrijf de belangrijkste zaken eventueel op.
- Therapie kan je helpen om beter je gedachten te verwoorden.
Therapie
Deze therapie wordt gegeven aan personen met MS die in meer of mindere mate begripsproblemen of expressieve stoornissen hebben. Het is mogelijk om zowel problemen met je expressie als met je taalbegrip te hebben.
Taaltherapie kan individueel of in groep gevolgd worden. Via aan jou aangepaste oefeningen of taalspellen, train je bepaalde aspecten van je taalvaardigheid.
Het kan zijn dat je een meer algemene taalstimulatie krijgt. Dan komen alle onderdelen van de taal afwisselend aan bod. Daarnaast is het mogelijk dat je samen met je logopedist uitzoekt welke taalvaardigheden goed en welke moeilijker verlopen. Je gaat dan specifiek die zaken trainen die wat moeizamer verlopen. Voor sommige problemen bestaan handige trucjes. Als je de trucjes kent, kom je niet vast te zitten in je probleem (bijvoorbeeld op de naam van iets of iemand komen). Je leert om via een klein omwegje tot het goede antwoord te komen.
Hoe je taaltherapie concreet verloopt hangt af van jouw mogelijkheden, noden en interesses.
Wat kan je thuis doen?
Zowel voor personen met MS die begripsproblemen hebben als voor diegenen die expressieve problemen hebben, is het belangrijk om regelmatig met taal bezig te zijn.
- Probeer regelmatig met andere mensen te praten.
- Lees en schrijf indien mogelijk geregeld wat.
- Speel regelmatig taalspelletjes. Sommige gezelschapspellen zijn hiervoor heel geschikt. Ook op televisie zijn er verschillende taalspelletjes. Probeer er regelmatig naar te kijken en speel mee vanuit je zetel. Tenslotte baart oefening kunst. Wat je niet onderhoudt, kan achteruit gaan. Veel plezier!
Ontspanning
Recreatie is belangrijk voor de kwaliteit van ons leven. Als men het woord recreatie opsplitst wordt het re-creatie, wat betekent nieuw maken, leven en energie inblazen, leven geven. Tijdens je leven zijn er onvermijdelijk veel wijzigingen, maar de behoefte en het verlangen tot recreatie zijn altijd aanwezig.
Tijdens het leven zijn er tal van uitdagingen : veranderen , groeien , bijdragen leveren , zich uitleven en zich verzorgen . Door MS heeft men meer uitdagingen, wat veel energie vergt. Een goede manier om energie te winnen is geest en lichaam voeden. Deze holistische benadering van het leven vereist een evenwicht tussen uitdaging en verzorging.
Recreatie en vrije tijd is een manier om lichaam en geest te voeden.
Recreatie en vrije tijd geven ons verschillende mogelijkheden :
- op een gezonde manier je problemen vergeten
- omgaan met stress
- zelfvertrouwen verbeteren , door het ontwikkelen van nieuwe vaardigheden
- het verbeteren of behouden van de fysische mogelijkheden waaronder spierkracht, evenwicht, coördinatie, lenigheid, en beweeglijkheid
- het verrijken van het leven door creativiteit en zelfexpressie
- sociale vaardigheden verbeteren
- het potentieel van vreugde en voldoening uitbreiden.
De gemakkelijkste manier om vrije tijd te vullen is T.V. kijken , wat echter kan leiden tot verveling en ontevredenheid. Je zal je gelukkiger voelen wanneer je aangename, gezonde, interessante en zinvolle manieren vindt om je vrije tijd te beleven.
Ontwikkelen van een ludieke houding:
Spelen is niet zomaar iets dat je doet, maar eerder een attitude die je op elk moment en op elke plaats kan aannemen. Je lacht meestal meer wanneer je speels bent. Onderzoek wijst uit dat lachen de immuniteit , de cardio-vasculaire – en respiratoire systemen versterkt, het geheugen en concentratie verbetert , de alertheid verhoogt en de stress beperkt.
Er is een verband tussen een positieve houding en een sterk gevoel van eigenwaarde en vastberadenheid. De volgende twee oefeningen werden opgesteld om de rol van spel en speelsheid in je leven te bepalen:
Mijn schalkse vitaliteit
Beantwoord volgende vragen zo eerlijk mogelijk:
- Kan ik een poets of een grap verdragen?
- Lach ik met tekortkomingen of omstandigheden die buiten mijn controle vallen?
- Plaag ik gemakkelijk en denk ik met veel schaterlachen en humor?
- Lach ik dikwijls spontaan, glimlach ik, glunder ik of laat ik het zomaar?
- Ben ik spelend creatief, spontaan en humoristisch?
- Geloof ik van ganser harte dat spelen een deel van het werk kan zijn, zonder dat de productie en de inspanning eronder lijden?
- Lijk ik dikwijls hypernerveus?
- Zijn mijn gelaatsuitdrukkingen meestal streng en ernstig en zijn mijn conversaties saai?
- Lijkt mijn levensstijl uiterst gestructureerd en geroutineerd?
- Voel ik me dikwijls droevig en depressief?
- Voel ik me gereserveerd tegenover anderen, uit angst voor wat mensen zouden kunnen denken of zeggen?
- Geloof ik dat leven werk is en dat er weinig tijd is voor spel en vrije tijd?
Wat heb je geleerd in verband met je speelse aard? Geniet je van een basisgevoel van welbehagen, resulterend uit je speelse aard?
Wat is de waarde van vrije tijd?
Rangschik volgens belangrijkheid voor jou de waarde van vrije tijd:
- gevoel van voltooiing
- uitbreiding van interesse
- ontwikkeling van talenten
- mogelijkheid tot uitdrukken van je creativiteit
- ontwikkelen van zelfbewustzijn
- intellectuele stimulatie
- verandering en variatie
- plezier en energie
- rust en relaxatie
- amusement
- vriendschap
- dienstverlening naar anderen toe
- intimiteit
- kalmte
- aanvaarding
Weerspiegelen je huidige vrijetijdsactiviteiten de waarden die jij het belangrijkste vindt?
Een zinvolle recreatie nastreven
Recreatie heeft voor ieder van ons een unieke betekenis omwille van een simpele reden: je recreatie weerspiegelt jezelf. Dus, hoe begin je eraan? De volgende suggesties kunnen je helpen in je zoektocht naar zinvolle recreatie.
Ga op zoek naar lokale activiteiten en gebeurtenissen.
Lees de krant, bekijk de affiches en posters in winkels, luister naar de radio en schrijf je in om inlichtingen te verkrijgen van culturele centra, lees lokale krantjes in verband met recreatie , hobby magazines enz.
Zoek naar mogelijkheden voor bijscholingen en sociale programma’s.
Kijk naar mogelijkheden (lijsten, uurroosters) in de lokale boekenwinkel, educatieve centra, universiteiten, kerk, synagoge, moskee enz.
Lever een bijdrage in je lokale gemeenschap door vrijwilligerswerk.
Neem contact op met bestaande lokale afdelingen van MS of andere gehandicaptenverenigingen en informeer naar de mogelijkheden om als vrijwilliger bij te dragen en te helpen.
Wanneer je, voor jou, interessante activiteiten vindt, informeer je dan over de plaats, de tijd en de kosten. Neem inlichtingen in verband met vervoer, parking, toegankelijkheid en andere mogelijkheden.
Heb je specifieke noden in verband met toegankelijkheid, stel dan volgende vragen:
- is er een aangepaste parking voor mensen met een handicap?
- is de hoofdingang gemakkelijk bereikbaar?
- is er voldoende ruimte voor een rolstoel?
- zijn er rolstoelen beschikbaar?
- zijn er aangepaste toiletten (breed genoeg voor een rolstoel, zijn er grijpbaren…)?
In sommige gevallen kan het moeilijk zijn je te verplaatsen in je lokale gemeenschap. Als dit het geval is, vraag dan naar de mogelijkheden om beroep te doen op (vrijwillige) begeleiders.
Vind je het te moeilijk om je huis te verlaten, overweeg dan de mogelijkheid om een huisdier te nemen, hou je bezig met tuinieren. Vele mensen vinden vreugde en plezier in het verzorgen ervan .
Je kan ook contacten leggen met andere mensen via je computer (internet, chatten, e-mails enz.). Verschillende diensten zijn beschikbaar om je te helpen, je op te leiden, te begeleiden, en om een basiskennis te verwerven in de nieuwe wereld van internet.
Iedereen heeft ontspanning nodig, evengoed door deel te nemen aan georganiseerde sporten of activiteiten, of plezier te beleven met vrienden of familie. Recreatie helpt je lichaam op een efficiënte manier te functioneren, en het helpt je de wereld te zien uit een andere invalshoek. Misschien is het belangrijkste je geest te laten werken. Zoek om je vrije tijd zo zinvol mogelijk in te vullen, om zo bij te dragen aan de kwaliteit van je leven.
Zie ook : http://www.ms-centrum.be
Uniek onderzoek MS-patient gevoelig voor gedragsverandering
19 november 2008 admin Geplaatst in Medicijnen in Onderzoek |
Maassluis, 19 November 2008 – Wat al langer werd aangenomen wordt nu bevestigd: een aanzienlijk aantal mensen met multiple sclerose (MS) krijgt, naast lichamelijke aandoeningen vroeg of laat ook te maken met klachten van emotionele aard. Die klachten variëren van angstig zijn tot depressief, en van wantrouwen tot slaapproblemen.
De aanwijzingen die er al waren zijn, in opdracht van het Nationaal MS Fonds, uitvoerig onderzocht door de Sectie Klinische, Gezondheids- en Neuropsychologie van de Universiteit Leiden en drie ziekenhuizen.
Het is voor de eerste maal dat in Nederland een dergelijk onafhankelijk onderzoek werd gedaan en voor zover bekend is een soortgelijk onderzoek (nog) niet in andere landen uitgevoerd. Bij het (eerste fase) onderzoek waren 684 MS-patienten met een gemiddelde leeftijd van 48 jaar betrokken. Ongeveer tweederde van de geinterviewde patienten is vrouw hetgeen overeenkomt met de incidentie van MS. Uit het onderzoek blijkt dat 72 procent van de MS -patienten hinder ondervindt van enige vorm van cognitieve problemen.
MS is een grillige ziekte van het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg), een auto-immuunziekte waarbij het eigen afweersysteem het lichaam `aanvalt`. In fysiek opzicht gaat MS gepaard met problemen die te maken hebben met onder andere het gezichtsvermogen, krachtverlies in armen en benen, evenwichtsstoornissen, incontinentie en vaak zware vermoeidheid.
Zo`n 16.000 mensen in ons land lijden aan MS; jaarlijks komen er enkele honderden patienten bij. Door verbeterde diagnoses blijkt dat MS ook bij pubers en heel jonge kinderen voorkomt.
In een aantal gevallen is MS invaliderend en komen patienten in een rolstoel terecht. Naast deze fysieke problemen worden, na het onderzoek, nu ook de mentale aspecten in de openbaarheid gebracht.
Angst en depressie
Uit het onderzoek blijkt dat de ondervraagde MS-patienten vooral lijden aan angst (26,6 %) en depressies (18 %). De angst vertaalt zich in straatvrees dat kan leiden tot isolement van mensen met MS. Zij durven geen winkels meer in en vakantie buitenshuis behoort tot het verleden. Andere problemen hebben betrekking op het verlies van concentratie (bijvoorbeeld tijdens het werk of in het verkeer) en vergeetachtigheid of anderen de schuld geven van het eigen functioneren.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat opmerkelijk veel MS-patienten het probleem voor zichzelf houden en geen hulp zoeken. Zij berusten in de situatie of verkeren in een permanente ontkenningsfase; hier ligt een belangrijke taak voor de partner of directe omgeving om de patient te motiveren hulp te zoeken voor de problemen.
In de praktijk
De ontkenningsfase van MS-patienten die last hebben van cognitieve problemen beperkt in principe de zorg die zij kunnen krijgen om de problemen aan te pakken. “De cognitieve aspecten ontgaan de neuroloog omdat de patient er niet over praat.
En juist de neuroloog zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren om zijn patient hierin verder te begeleiden, bijvoorbeeld door te verwijzen naar een neuropsycholoog”, zegt wetenschappelijk psycholoog dr. Noelle Spliethoff, verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum en nauw betrokken bij het onderzoek naar cognitie bij MS-patienten.
Reacties van lezers
- erwin Reactie:
22 maart 2009 at 11:48 am
Ik ben zeer blij met dit onderzoek, in tegenstelling met de schrijver/ster van de reactie op 31 januari. Mijn moeder heeft al zeer lange tijd MS, en haar gedrag is het laatste jaar dusdanig veranderd, dat het voor mijn vader bijna niet meer uit te houden is. Lang hebben wij getwijfeld of het nu “streken” waren van mijn moeder, of dat dit gedrag MS gerelateerd zou kunnen zijn.
Bovengenoemd onderzoek ondersteund (gelukkig) het laatste.
- Ellen Reactie:
8 juli 2009 at 11:20 pm
Mijn echtgenoot is de laatste jaren ook niet te harden zo depressief,onze kinderen en ik,wij kunnen geen goed doen.
Mijn man is 48 en heeft al 30 jaar ms.
Het is net of hij zich niet in een ander kan verplaatsen,visite kijkt hij bijna de deur uit,die houden mij immers van mijn werk af.Ik kan mij niet herinneren wanneer hij voor het laatst gelachen heeft,nee het is niet meer de lieve leuke aardige echtgenoot van 10 jaar geleden.Denk wel eens aan scheiden,maar lost dit wat op,ik denk dat de kinderen dan geen contact meer met hem willen,weer wat inleveren door ms,ik wil hem dat niet aandoen.
Welke medicijnen hebben andere hier voor ,de seroxat doet zelfs in de hoogste dosis niets af, en weet mij hierover totaal geen raad,de psycholoog blijkbaar ook niet.Dit duurd al zeker 2 jaar.
Cognitieve problemen
Artikel van Nationaal MS fonds
Psychische veranderingen en geheugenstoornissen:
Vroeger werd gedacht dat mensen die aan MS leden, uitzonderlijk euforisch ten opzichte van de ernst van de ziekte waren. Uit recent onderzoek blijkt dit toch niet zoveel voor te komen als men dacht; veel vaker komt het hebben van een depressie voor. Er zijn veel onderzoeken verricht naar de geestelijke veranderingen bij MS. Tijdens deze onderzoeken was het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de gevolgen van de ziekte zelf en de psychische gevolgen van het hebben van een chronische aandoening als MS.
Beide aspecten kunnen een rol spelen. Vanuit de ziekte kunnen deze stoornissen ontstaan door de ontwikkeling van vlekvormige sclerosehaarden in de hersenen. Niet iedereen krijgt te maken met deze klachten, net zo min als iedereen te maken krijgt met spasticiteit of een zenuwontsteking.
De verstandelijke vermogens blijven bij MS over het algemeen goed. Wel kunnen er problemen met het geheugen worden geconstateerd. Zowel het bedenken en/of uitspreken van woorden als het opnemen van nieuwe complexe informatie kan problemen geven. Deze problemen kunnen zich in een latere fase maar ook aan het begin van de ziekte voordoen en hebben geen relatie met de ernst van de lichamelijk handicaps. Het is belangrijk om deze stoornissen tijdig te onderkennen omdat ze een grote invloed kunnen hebben op het dagelijks leven, vooral in verband met relaties, sociale activiteiten en werk.
Overzicht van de klachten:
- vergeetachtigheid
- regelmatig niet op woorden kunnen komen
- moeilijk een gesprek tussen meerdere personen kunnen volgen.
- moeilijk met stress om kunnen gaan.
- minder effectief handelen.
- moeizaam op kunnen nemen van complexe zaken.
Medicatie:
Voor deze klachten zijn geen medicijnen voorhanden. Wel kan men met behulp van training het geheugenverlies zoveel mogelijk verminderen in de beginfase. Ook is het van belang om zich te realiseren dat al deze mogelijke klachten in een milde mate voorkomt bij MS!
MS-patiënten vaak angstig of depressief
LEIDEN – Veel MS-patiënten krijgen in het verloop van hun ziekte naast lichamelijke beperkingen ook te maken met mentale klachten als depressie of angst.
Het verband tussen die klachten en de zenuwziekte werd al langer aangenomen, maar is nu bewezen in een onderzoek van de Universiteit Leiden en drie ziekenhuizen.
Dat meldde woensdag het Nationaal MS Fonds, dat opdracht gaf voor het onderzoek.
Klachten In Nederland lijden ongeveer 16.000 mensen aan MS. Van hen heeft 72 procent last van enige vorm van psychische klachten, aldus de onderzoekers.
MS is een auto-immuunziekte aan ruggenmerg en hersenen, waarbij het eigen afweersysteem het lichaam aanvalt. Dat veroorzaakt problemen als krachtverlies in armen en benen, incontinentie en extreme vermoeidheid.
Pubers Tweederde van de MS-patiënten is vrouw. Door verbeterde diagnose wordt de ziekte tegenwoordig ook al bij kinderen en pubers vastgesteld.
De onderzoekers hebben 684 patiënten met een gemiddelde leeftijd van 48 jaar ondervraagd. Ruim een kwart bleek last te hebben van angstaanvallen en 18 procent leed aan een depressie. Ook kwamen concentratieverlies, slapeloosheid, vergeetachtigheid en wantrouwen voor.
Ontkennen Volgens de onderzoekers komen veel mensen niet met hun psychische klachten voor de dag, terwijl de behandelend neuroloog hen wel kan helpen. Voor anderen geldt dat ze door hun mentale aandoening ontkennen dat er iets aan de hand is.
Volgens het Nationaal MS Fonds is nu voor het eerst wetenschappelijk onderzoek gedaan naar gedragsverandering bij MS-patiënten. Dat zou ook nog niet eerder in andere landen zijn gedaan.
Eind november organiseert het fonds een congres in Arnhem, waar de onderzoeksgegevens nader worden toegelicht.
De meest gestelde vragen over dementie
Specifieke Fobie
Een specifieke fobie is een angststoornis. Mensen met een specifieke fobie hebben een duidelijke angst die niet weggaat, die overdreven en onredelijk is.
De angst komt door een voorwerp of een situatie zoals bijvoorbeeld vliegen, hoogten, dieren, naalden of bloed. Vroeger werd de specifieke fobie ook wel enkelvoudige fobie genoemd.