De onzichtbare gevolgen van een CVA (beroerte)
Cerebro Vasculair Accident (CVA) is de medische term voor een ongeluk in de vaten van de hersenen. In het dagelijks taalgebruik heet een CVA een beroerte, een hersenbloeding of een herseninfarct.
In deze folder wordt de term CVA en beroerte gebruikt. Een beroerte heeft vaak meer gevolgen dan de scheve mond, verlamming aan arm en/of been of de problemen met spreken.
De ‘onzichtbare’ gevolgen komen vaak pas later aan het licht. In de eerste maanden na een CVA gaat de meeste aandacht uit naar het herstel van de bewegingsfuncties. Dat kost vaak veel tijd en inspanning waardoor andere klachten wat op de achtergrond
komen te staan.
Ziekte van Parkinson
De ziekte van Parkinson wordt gekenmerkt door stoornissen in het bewegen waarvan het beven van vingers en handen wellicht het meest bekend zijn. De ziekte heette in eerste
instantie “paralysis agitans” maar is later vernoemd naar haar ontdekker, de arts James Parkinson. Het begin van de ziekte ligt doorgaans tussen de 50 en 65 jaar. Er zijn enkele gevallen bekend met een jongere beginleeftijd.
Observatieprotocol voor Corticale Dementie
Dementiesyndromen kunnen op basis van het klinisch beeld worden ingedeeld in een subcorticale, corticale, frontale dementie of een combinatie hiervan. Dit onderscheid is het beste mogelijk in het beginstadium van de ziekte. De indeling is van belang, omdat bij subcorticale dementie er vaker sprake is van een behandelbare aandoening.
Bij corticale dementie is er sprake van een geheugenstoornis in combinatie met een stoornis van 1 of meer van de volgende functies: taal, praxis, rekenen, visueel begrip, visuoconstructie. De geheugenstoornis kenmerkt zich door een inprentingsstoornis, de patiënt kan informatie niet opslaan in het geheugen. Hij kan de informatie daardoor dus ook niet reproduceren, en ook herkenning achteraf kan dus niet plaatsvinden; de informatie is immers afwezig. Een ander belangrijk kenmerk van corticale dementie is dat het denktempo niet vertraagd is; dit geldt overigens ook voor de motoriek. Daarnaast is er vaak sprake van een facade, de patiënt ontkent problemen met het geheugen en lijkt er overheen te spreken (”nee, ik weet niet in welk jaar we leven, maar wat wilt u op mijn leeftijd”).
Aandachtspunten voor observatie:
Ziektebesef:
- Is patiënt zich bewust van de geheugenstoornissen en worden er ter zake doende argumenten gegeven?
Denktempo:
- Hoe is het tempo van denken?
Bewegingstempo:
- Hoe is het tempo van bewegen?
Geheugen:
Nieuwe informatie:
- Kan patiënt nieuwe informatie onthouden?
- Is er sprake van herkenning als informatie opnieuw gegeven wordt
Oude informatie:
- Kan patiënt oude informatie goed weergeven?
Het spreken zelf (de spraak):
- Hoe is de spraak?
- Is er sprake van afasie?
Taalbegrip, woordvinden, objecten benoemen:
- Is er sprake van woordvindstoornissen?
Schrijven:
- Is het handschrift goed?
- Is er sprake van taalbegrip ook in geschreven vorm? (Indien gestoord is er sprake van agrafie)
Rekenen:
- Kan patiënt nog rekenen? (Indien gestoord is er sprake van acalculie)
Handelen:
- Kan patiënt nog goed handelen? (Indien gestoord is er sprake van apraxie)
Visus:
- Kan patiënt goed zien en wat hij ziet ook herkennen. (Dit heet visuperseptie) Als dit gestoord is heet het agnosie.
- Kan een patiënt een opdracht na gezien te hebben nadoen?
Ruimtelijk inzicht:
- kan patiënt een klok, huis of boom tekenen?
Stemming:
- Hoe is de stemming?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol subcorticale dementie
Hoe ziet een subcorticale dementie eruit? Bij de subcorticale dementiën staat de vertraging van het denken en handelen op de voorgrond; daarnaast zijn er vaak geheugenstoornissen en veranderingen van stemming (depressiviteit, apathie). De geheugenstoornissen bestaan m.n. uit het moeite hebben met het ophalen van informatie, d.w.z. de informatie is wel aanwezig in de hersenen van de patiënt maar deze kan er alleen ”bij” komen na langere tijd denken, of via associaties; bij het aanbieden van een meerkeuze vraag kan patiënt wel het goede antwoord vinden; wordt er een open vraag gesteld, dan lukt dit niet (voorbeeld meerkeuzevraag: is het 1996, 2001, 2006 of 1991?; voorbeeld open vraag: welk jaar is het?)
Bij subcorticale dementiën treden vaker motorische stoornissen op, zoals dysarthrie, bewegingsarmoede en stijfheid. Een vaak voorkomende ziekte waarbij een subcorticale dementie optreedt is de ziekte van Parkinson. Aandachtspunten voor observatie:
Ziektebesef en -inzicht:
- Is patiënt zicht bewust van de geheugenproblemen?
- Begrijpt hij de consequenties van geheugenproblemen?
Geheugen:
- Kan patiënt nieuwe informatie opslaan? Is dit vertraagd?
- Kan nieuwe informatie spontaan terug verteld worden of alleen door middel van meerkeuze vraag of door associaties.
Spraak:
- Is deze vaak zacht of is er moeite met het uitspreken van woorden?
Taal:
- Wordt informatie goed begrepen? (Ook als er sprake is van veel informatie in 1 keer?)
- Moet er naar woorden gezocht worden, komt dit vertraagd over?
- Is het benoemen goed?
Schrijven:
- Is het handschrift goed te lezen?
- Zijn de woorden goed opgeschreven?
- Is er sprake van vertraging in het schrijven?
Rekenen:
- Kan patiënt goed optellen, aftrekken?
- Hoe is de snelheid waarmee dit gebeurt?
Praxis:
- Is er sprake van apraxie?
- Is er sprake van traagheid bij het uitvoeren van handelingen?
- Worden voorwerpen goed herkend?
- Kunnen tekenopdrachten adequaat uitgevoerd worden?
Ruimtelijke orientatie:
- Weet patiënt het verschil tussen links en rechts, boven en beneden?
Stemming:
- Hoe is de stemming?
- Is er sprake van depressiviteit, apathie of irritatie?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol Lewy-Body Dementie
Lewy-Body Dementie begint tussen het 50-ste en 80-ste levensjaar. Vaak begint de ziekte met psychiatrische symptomen zoals visuele hallucinaties, wanen, agitatie, depressie en angst. De dementie is aanvankelijk mild en heeft een corticaal karakter. De dementie is progressief en heeft een wisselend beloop, dat wil zeggen dat het van dag tot dag kan variëren. Dit fluctuerende beloop maakt dat dit ziektebeeld lijkt op een delier. Daarnaast treden er vaak Parkinsonachtige verschijnselen op zoals stijfheid en overgevoeligheid voor neuroleptica (zoals Haldol etc.) Patiënten overlijden meestal zo’n 4 tot 6 jaar na het stellen van de diagnose. De diagnose wordt waarschijnlijk gemaakt aan de hand van het klinisch beeld en E.E.G. Zekerheid is er pas bij obductie, zoals bij vele vormen van dementie.
Aandachtspunten voor observatie:
Aandacht:
- Heeft patiënt moeite om zijn aandacht te richten of gericht te houden op 1 ding?
- Is het mogelijk om de aandacht van patiënt te trekken, of om oogcontact te behouden?
- Is patiënt snel afgeleid door van alles wat er om hem/haar heen gebeurt?
- Bestaat er moeite met het volgen van wat er gezegd wordt of datgene wat hijzelf zegt?
- Moeten vragen steeds worden herhaald?
- Indien aandacht gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?
Bewustzijn:
- Is patiënt moeilijk wekbaar, in het geheel niet wekbaar of comateus?
- Is patiënt slaperig, vallen de ogen regelmatig dicht, suf of zit frequent te knikkebollen?
- Is er sprake van een verhoogd bewustzijn, hyperalert?
- Zijn de ogen wijd geopend?
- Is patiënt opgewonden of prikkelbaar?
- Indien bewustzijn gestoord is, zijn er dan wisselingen op de dag waarneembaar?
Wegrakingen:
- Is er sprake van kortdurende wegrakingen. Zo ja op welk moment en hoe ontstond deze.
- Valt patiënt regelmatig? Zo ja, op welke momenten?
Hallucinaties:
- Is er sprake van visuele, goed gedetailleerde hallucinaties?
- Hoort, ruikt of voelt patiënt dingen of personen die er niet zijn?
Wanen:
- Heeft patiënt een bepaalde beleving die niet op een reële gebeurtenis valt terug te voeren zonder dat er sprake is van hallucinaties.
- Kan patient hallucinaties gedetailleerd omschrijven?
Parkinsonisme:
- Is er sprake van stijfheid in 1 of meerdere ledematen?
- Bestaat er moeite met lopen (met name met starten), stappen en draaien?
- Loopt patiënt houterig zonder armbewegingen, voorovergebogen?
- Maakt patiënt bewegingen met wijsvinger en duim die doen denken aan geld tellen (een zgn. rusttremor)?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001 Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
Observatieprotocol frontaalsyndroom
Patiënten met een Frontaal Syndroom zijn niet in staat tot aangepast sociaal gedrag; bijv: motivatie en zelfregulatie. Zo is het nodig gemotiveerd te zijn om te beginnen met eten; ook is het nodig impulsen in de hand te houden (bijv. op mond willen zoenen van werknemers op de afdeling)
Bij het frontaal syndroom zijn er drie types te zien, die ook gecombineerd kunnen voorkomen:
- Het initiatiefloze, apathische type, met desinteresse, apathie (tot zelfs volledig zwijgen en stilzitten); zelfverwaarlozing (de patiënt moet voortdurend worden aangespoord tot alledaagse activiteiten, zoals wassen en aankleden);
- Type met ongeorganiseerd denken; moeite met plannen, moeite met flexibel denken; er is sprake van obsessief gedrag (patiënt is gefixeerd op bepaalde activiteiten, vasthouden aan bepaalde patronen of schema’s (tellen bij alles wat hij doet), herhaaldelijk tikken en kloppen, doorgaan met eten zolang het voor iemand wordt neergezet (perseveraties);
- Het ontremde, agressieve type, met onaangepast sociaal gedrag (decorumverlies) tot verbale en fysieke agressie en sexuele ontremming. Het frontaal syndroom wordt vaak pas laat herkend omdat geheugenstoornissen pas laat optreden. Zo kunnen deze patiënten klassieke geheugentests nog heel redelijk maken (de MMSE bijv. maar ook een standaard NPO). Ziekten waarbij het frontaal syndroom voorkomt zijn o.a. de ziekte van Pick, als onderdeel van de ziekte van Alzheimer, bij fronto-subcorticale dementie, bij alcoholdementie, etc Aandachtspunten voor observatie:
Initiatief:
Neemt patiënt initiatieven om de dag zo veel mogelijk op een zinvolle manier door te brengen?
Zelfzorg:
Besteedt patiënt uit eigen beweging aandacht aan zelfzorg (geen goede hygiëne, verwaarlozing zelfzorg)
Motorische apathie:
Zit patient lang onbeweeglijk stil, bewegen bij het lopen de armen, moet hij tot bewegen worden aangezet?
Kan patiënt activiteiten plannen?
Flexibiliteit:
Is er sprake van flexibiliteit of is patiënt tot in het uiterste geneigd om zijn wensen door te voeren?
Is er sprake van stereotiep en persevererend gedrag? (bijv. loopdrang, klappen, zingen, hamsteren, frequente toiletgang, repeterend aankleden etc.)
Valt een beperkte woordenschat op?
Is er sprake van opvallend gedrag in gelijke situaties? Lijkt dit bijvoorbeeld op een ritueel?
Is er sprake van Hyperoraliteit? (overeten of -drinken, zeer veel roken of alcoholgebruik, met de mond objecten voelen?)
Decorumverlies:
Is er gebrek aan sociaal begrip (geen sociale tact, wangedrag zoals winkeldiefstal)?
Is er sprake van impulsief reageren (verbaal of in gedrag) welke niet in overeenstemming is met de gegeven sociale situatie?
Is er sprake van een overdreven reactie, niet passend bij de situatie?
Is er sprake van controleverlies?
Oordeels en kritiek stoornissen:
Is er besef c.q. inzicht in decorumverlies.? Hoe uit zich dit?
Geheugen:
Is patiënt in staat om met name nieuwe informatie, ook qua feiten, goed weer te geven? Indien er sprake is van geheugenproblemen, hoe lang kan patiënt informatie onthouden is er sprake van het continue aanwezig zijn van geheugenproblemen of meer incidenteel?
J. Sanders, klinisch geriater
T. van Gelderen, 1e verpleegkundige
Den Eik 1, Februari 2001Gebruikers van het protocol:
Altrecht GGZ
UMCU
De meest gestelde vragen over dementie
Wet op het Mentorschap ten behoeve van Meerderjarigen
De Wet op het Mentorschap ten behoeve van Meerderjarigen (Wet Mentorschap) is op 1 januari 1995 in werking getreden.
Doel
Een wilsonbekwame patiënt, zoals een psychogeriatrische of comateuze patiënt, heeft een
vertegenwoordiger nodig bij beslissingen over diens verzorging, verpleging, behandeling en
begeleiding. De Wet Mentorschap voorziet in de mogelijkheid om voor dergelijke beslissingen van persoonlijke aard een mentor (een zogenaamde wettelijke vertegenwoordiger) te laten benoemen door de kantonrechter.
Reikwijdte
De Wet Mentorschap is van toepassing op meerderjarige patiënten die wilsonbekwaam zijn (niet instaat zijn om hun belangen van persoonlijke aard te behartigen). Mentorschap wordt vooral ingesteld bij verstandelijk gehandicapten en psychogeriatrische patiënten.
Inhoud
Een mentor treedt op in de plaats van de patiënt als het gaat om beslissingen over diens
verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding (immateriële belangenbehartiging). De mentor moet de patiënt zoveel mogelijk betrekken bij zijn beslissingen. Daar waar de patiënt zelfstandig op kan treden, treedt de mentor terug.
Als de patiënt zich verzet tegen een handeling van ingrijpende aard waarvoor de mentor zijn toestemming heeft gegeven, dan kan die handeling slechts worden uitgevoerd als die nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
Mocht er een verschil van mening bestaan tussen de mentor en de hulpverlener, dan is de
beslissing van de mentor doorslaggevend, tenzij de hulpverlener daardoor in strijd zou handelen met de zorg die hij gehouden is te geven als een goed hulpverlener¹. Dit betekent onder meer dat de arts niet gedwongen kan worden overeenkomstig de wens van een patiënt of diens vertegenwoordiger een behandeling te verrichten, wanneer dit niet verenigbaar is met goed hulpverlenerschap.
De wet legt de mentor de verplichting op de zorg van een goed mentor na te streven.
Relatie WGBO en Wet Mentorschap
De Wet Mentorschap moet gezien worden als een aanvullende regeling op de bepalingen over de vertegenwoordiging in de WGBO.
De vertegenwoordigers die volgens de WGBO² kunnen optreden namens de patiënt staan in een bepaalde volgorde, te weten:
- De curator of mentor, indien de betrokkene onder curatele staat of ten behoeve van hem het mentorschap is ingesteld;
- De persoonlijk gemachtigde, door de betrokkene schriftelijk gemachtigd, tenzij deze persoon niet optreedt;
- De echtgenoot of andere levensgezel van de betrokkene tenzij deze persoon dat niet wenst of ontbreekt;
- Een kind of broer of zus van de betrokkene, tenzij deze persoon dat niet wenst of ontbreekt.
Echter, als de patiënt nog familie heeft of zelf een persoon heeft aangewezen om zijn belangen te behartigen, is er geen reden om een mentor aan te wijzen. Een mentor kan alleen worden benoemd als er geen vertegenwoordiger is óf als de familie onderling van mening verschilt over de vertegenwoordiging óf als de familie de vertegenwoordiging niet op zich wil nemen.
Aangezien deze problematiek met name in de verpleeghuizen voorkomt, kan naast de familie ook het verpleeghuis bij de kantonrechter om benoeming van een mentor vragen.
Bewindvoerder en curator
Naast het mentorschap zijn er nog twee wettelijke vormen van vertegenwoordiging; te weten de bewindvoering en de curatele. Van deze drie biedt het mentorschap de lichtste vorm van bescherming.
De bewindvoerder behartigt de vermogensrechtelijke – geld en goederen – belangen van de wilsonbekwame patiënt. Een patiënt kan dus voor financiële zaken een bewindvoerder hebben en voor persoonlijke zaken een mentor. De familie kan er ook voor kiezen om ofwel de financiële zaken ofwel de persoonlijke zaken zelf te behartigen en voor het overige deel ofwel een bewindvoerder ofwel een mentor te benoemen.
Een curator daarentegen behartigt de belangen op zowel vermogensrechtelijk (financieel) als nietvermogensrechtelijk (persoonlijk) gebied. Als de patiënt onder curatele is gesteld, is deze totaal handelingsonbekwaam (hij kan bijvoorbeeld geen huwelijk sluiten, geen testament maken en niet het kiesrecht uitoefenen). Curatele wordt daarom wel eens gezien als een confectiepak tegenover het maatpak van mentorschap en de bewindvoering.
De Wet Mentorschap is ingesteld als minder bevoogdend alternatief voor situaties waarin ondercuratele-stelling niet echt nodig is. De mentor behartigt, zoals reeds eerder vermeld, de nietvermogensrechtelijke belangen van de patiënt.
Voeding en dementie
Deze brochure is mede ontwikkeld door de afdeling diëtetiek en voedingswetenschappen van het VU Medisch Centrum, datum juni 2003.
In deze brochure zal worden ingegaan op de voeding en het gewichtsverlies van patiënten met de ziekte van Alzheimer of een andere vorm van dementie. Er worden praktische tips gegeven om voldoende voeding en vocht te gebruiken. De brochure is in de eerste plaats bestemd voor u als patiënt, maar daarnaast ook voor familie en vrienden.
Gewichtsverlies
Bij veel patiënten met de ziekte van Alzheimer neemt het lichaamsgewicht af. Dit kan ook bij u het geval zijn. Een te laag gewicht kan de conditie verslechteren. Hierdoor voelt u zich slap en moe. U heeft dan ook minder zin om dingen te doen. Als u afvalt is dat vaak aan de kleding te merken, deze zitten ruimer dan voorheen.
De twee redenen van gewichtsverlies zijn een verhoogde voedingsbehoefte en een verminderde voedingsinname. Bij een verhoogde voedingsbehoefte heeft het lichaam extra voeding en vocht nodig.
Dit kan komen door de onrust in uw hoofd, waardoor u neigt tot meer dwalen en ongericht rondlopen.
Een verminderde voedingsinname
U eet en drinkt minder dan dat u gewend was. Dit wordt een verminderde voedingsinname genoemd. Er zijn veel factoren die van invloed kunnen zijn op wat en hoeveel u eet en drinkt. Hieronder zijn tips te vinden om de voedingsinname te verbeteren. Met andere woorden: wat u kunt doen om niet verder af te vallen.
- Als u de aandacht niet bij het eten kunt houden. U bent snel afgeleid en vergeet daardoor te eten. Zorg ervoor dat er tijdens de maaltijden zo weinig mogelijk dingen zijn die u kunnen afleiden. Zet bijvoorbeeld de televisie en radio uit.
- Als u snel verward bent. U raakt in de war als er teveel verschillende dingen op tafel staan. Zet één gang tegelijkertijd op tafel en leg het bestek dat u nog niet nodig heeft even opzij.
- Als u vergeetachtig bent. U vergeet misschien te eten of denkt dat u al gegeten heeft. Regelmaat kan houvast bieden. De maaltijden kunt u op een vaste tijd, volgens een vaste dagindeling, gebruiken. Streep op een lijst af als u gegeten heeft. Gebruik 3 hoofdmaaltijden op een dag en 3 keer iets tussendoor.
- Als u smaak veranderd is. U heeft voorkeur voor bepaalde smaken die u eerst niet had. Vaak hebben Alzheimer-patiënten voorkeur voor zoete producten en ‘ouderwetse’ gerechten zoals stamppot. Probeer verschillende producten uit. Gerechten die u vroeger niet lekker vond, waardeert u nu misschien wel.
- Als uw smaak en geur verminderd zijn. U proeft en ruikt het eten niet meer zo goed. Het is een kwestie van uitproberen wat u wel of niet proeft. In het algemeen hebben warme gerechten een meer uitkomende smaak dan koude en proeft u een warm gerecht dus beter. Door kruiden en specerijen te gebruiken en de groenten in weinig vocht te koken, kunt u de maaltijden aantrekkelijker maken.
- Als uw dag- en nachtritme verstoord is. U bent ’s nachts veel wakker en slaapt overdag. Hierdoor verandert ook het eetpatroon en kunt u maaltijden gaan overslaan. Probeer uzelf overdag wakker te houden door bezig te blijven. Bijvoorbeeld door te puzzelen, in de tuin te werken of samen met iemand een rondje te lopen of een stukje te fietsen.
- Als u het moeilijk vindt om een goede voeding te kiezen. U weet niet (zeker) wat voor u goed is om te eten. Als richtlijn kunt u gebruik maken van de tabel in deze brochure met de aanbevolen hoeveelheden voedingsmiddelen. Hierin staat aangegeven wat een gezond persoon per dag ongeveer moet gebruiken om alle voedingsstoffen, vitaminen en mineralen binnen te krijgen. Vitaminesupplementen zijn dan niet nodig. Variatie is belangrijk, een eenzijdige voeding geeft namelijk kans op tekorten. Varieer in beleg, groente en vlees/vis. Wissel bijvoorbeeld hartige, zure en zoete gerechten af. Als u er zelf niet uitkomt, vraag dan aan uw partner, familielid of vriend of zij u kunnen helpen bij de keuze.
- Als u kauwproblemen heeft. U kunt het voedsel niet goed meer kauwen. Vermijd harde of taaie delen van het voedsel bijvoorbeeld door de korst van het brood te snijden. Indien dit niet voldoende is, moet de voeding worden gemalen of gebruik gemaakt worden van een zachtere voeding. Brood kan vervangen worden door havermoutpap, griesmeelpap, pap van Bambix, vla, yoghurt (met muesli of vruchtenmoes), kwark of pudding. Vlees, groente en aardappelen kunnen klein gesneden, geprakt of gemalen worden. Soep met veel fijngesneden of gemalen groenten en vlees kan ook een complete maaltijd zijn. Als nagerecht kunt u vla, pap, yoghurt, ijs, bavarois, mousse of gepureerd fruit gebruiken. Als de oorzaak van het niet goed kunnen kauwen een slecht passende gebitsprothese is, dan is het verstandig om hier naar te laten kijken.
- Als u last van misselijkheid heeft. U bent misselijk en heeft daardoor niet veel zin om te eten. Het beste kunt u meerdere, kleine maaltijden gebruiken, die veel energie en voedingstoffen bevatten. Vermijd te grote porties. Zorg voor een rustige omgeving en frisse lucht, vermijd geuren die bij het bereiden van voedsel ontstaan. Eet voedsel op kamertemperatuur.
- Als u last van obstipatie heeft. U heeft een harde ontlasting en moet minder vaak naar de wc. Gebruik een vezelrijke voeding. Vezelrijke producten zijn o.a. volkorenbrood, roggebrood, krentenbrood, volkorencrackers, groente, fruit en gedroogde vruchten (zoals pruimen, rozijnen, krenten, vijgen en abrikozen), aardappelen, zilvervliesrijst, volkorenmacaroni, peulvruchten (zoals bonen en linzen), havermout, muesli, noten, pinda’s en volkorenbiscuit. Daarnaast is het heel belangrijk om veel te drinken, ongeveer2 literper dag.
- Als u te weinig vocht binnenkrijgt. U moet elke dag ongeveer 1½ -2 litervocht gebruiken, dit komt neer op 12 – 15 kopjes per dag. Drink tijdens de maaltijd en zorg dat er altijd iets te drinken naast u staat. Verder kunt u noteren wat u op een dag aan vocht binnenkrijgt. Bijvoorbeeld door een lijst op de koelkast te plakken waarop u elk kopje thee/koffie, glas melk etc. dat u op heeft gedronken, kunt aanstrepen.
- Als u geen eetlust heeft. U heeft geen trek. Fris-zure producten bevorderen meestal de eetlust zoals een glas vruchtensap, een stukje appel of tomaat. Ook een kopje bouillon of een aperitief (zoals een glaasje sherry, jenever of wijn) bevordert de eetlust. Gebruik deze producten één uur voor de maaltijd.
- Als u bestek niet meer herkend als zodanig. U weet niet waarvoor u een vork nodig heeft. Vraag anderen het juiste bestek aan te geven en kijk hoe zij het gebruiken. Een andere mogelijkheid is om bestek zo min mogelijk te gebruiken. Drink soep bijvoorbeeld uit een beker en maak van brood een sandwich.
Energierijke voedingsadviezen
Als u, ondanks bovenstaande tips, blijft afvallen, is het verstandig om een energierijke voeding te gebruiken. Hieronder staan een aantal praktische tips om meer energie met uw voeding binnen te krijgen.
- Besmeer brood royaal met roomboter of (dieet)margarine en gebruik dubbel beleg.
- Kies dranken die naast vocht ook energie en voedingsstoffen leveren bijvoorbeeld volle melk, vruchtensap, koffie of thee met suiker en/of melk.
- Kies vettere vlees- en vissoorten zoals een speklap, slavink, worst, makreel, zalm, gerookte paling of bokking.
- Voeg boter of room toe aan aardappelpuree, groenten en pap.
- Gebruik een sausje of jus bij de warme maaltijd.
- Verwerk ongeklopte room in pap, vla, yoghurt, vruchtenmoes, soep, sauzen en koffie.
- Kies voor volle melkproducten.
- Neem een kopje soep/bouillon één uur of anderhalf uur voor de maaltijd.
- Gebruik het nagerecht één uur of anderhalf uur na de maaltijd.
- Gebruik meerdere kleine maaltijden per dag.
- Gebruik energierijke tussendoortjes (snacks) zoals een tosti, brood met ragout of een haring.