Informatieve folder voor personeel binnen de gezondheidszorg.
(en vast ook familie….)
mijn eigen archief
door Ger Dierx
door Ger Dierx
door Ger Dierx
Het lijkt wel of er in dit decennium opeens een hausse is in de diagnoses autismespectrumstoornis bij volwassenen. Tegelijkertijd blijkt van de volwassen psychiatrische patiënten 45-80% aan een persoonlijkheidsstoornis te lijden. Wat betekent dit? Is wat we vroeger een schizotypische persoonlijkheidsstoornis noemden, nu opeens
een autismespectrumstoornis geworden? Is er sprake van een modediagnose?
Of zeggen deze vragen iets over het tekortschieten van ons huidige classificatiesysteem?
door Ger Dierx
door Ger Dierx
Bij een paniekstoornis heeft iemand meerdere paniekaanvallen. Dan ervaart de persoon onverwacht een grote angst zonder dat daar een directe aanleiding voor is. Het gebeurt gewoon.
Iemand met een paniekstoornis ervaart tegelijkertijd bijvoorbeeld hartkloppingen, zweten, opvliegers, koude rillingen, trillen of duizeligheid.
Mensen met een paniekstoornis hebben meer kans op een depressie, andere angststoornissen (vooral de obsessief-compulsieve of dwangstoornis) of verslavingsproblemen.
Symptomen paniekstoornis
Een paniekstoornis gaat gepaard met meerdere paniekaanvallen en de voortdurende angst over het krijgen van een volgende aanval.
Volgens het diagnostisch classificatiesysteem DSM-IV is er sprake van een paniekaanval als iemand minstens 4 van de volgende verschijnselen vertoont [1]:
Mensen met een paniekstoornis hebben meerdere paniekaanvallen zonder duidelijke reden, en hebben er minstens nog 1 maand na een aanval last van de volgende symptomen[1]:
Uitgebreide informatie over de diagnostiek van de paniekstoornis en het DSM-IV-classificatiesysteem, vindt u in de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen.
Paniekstoornis met en zonder agorafobie
Onderscheid paniekstoornis van andere stoornissen
De paniekstoornis moet worden onderscheiden van andere situaties waarin paniekaanvallen kunnen voorkomen .
Over oorzaken van paniekstoornissen valt nog weinig te zeggen. Het is niet mogelijk te voorspellen wie zeker een paniekstoornis krijgt of wanneer. Wel zijn extra risico’s bekend, bijvoorbeeld in onderstaande gevallen.
De extra risico’s hebben te maken met:
Een paniekstoornis heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven. Voor de persoon zelf maar ook voor famile en vrienden. Daarnaast zijn er maatschappelijke kosten.
De gedachte dat angststoornissen minder beperkend zouden zijn dan andere psychische stoornissen is achterhaald. [69] Vergeleken met stemmingsstoornissen, andere angststoornissen en alcoholproblematiek heeft de paniekstoornis een grote impact op het functioneren. Een vergelijkende maat voor ziektelast is de DALY: ‘disability-adjusted life years’. Een DALY is een gezond levensjaar dat door de ziekte verloren gaat. De gevolgen van de paniekstoornis, uitgedrukt in het aantal DALY’s, is wereldwijd 0,5%.
De paniekstoornis heeft een negatieve invloed op het welbevinden en de perceptie van de eigen gezondheid. De paniekstoornis heeft een negatieve invloed op het beroepsmatig functioneren. Mensen met een paniekstoornis hebben bijvoorbeeld meer kans om een arbeidsongeschiktheidsuitkering te hebben of te krijgen dan mensen met een andere psychische stoornis. Ook zijn er aanwijzingen dat de paniekstoornis ten koste gaat van de werkcapaciteit. In beschikbaar Nederlands bevolkingsonderzoek vertonen mensen met alleen een paniekstoornis geen verminderd sociaal functioneren.
In Amerikaans bevolkingsonderzoek – dat sociaal functioneren bepaalt aan de hand van het percentage mensen dat geen tijd besteedt aan sociale contacten – wordt niet direct een verminderd functioneren gevonden. Wel zouden mensen met een paniekstoornis minder goed met hun partner kunnen opschieten en minder vertrouwen in hun partner hebben.
Wereldwijd is de paniekstoornis geen belangrijke doodsoorzaak. Wel zijn er aanwijzingen dat mannen met een paniekstoornis een verhoogd risico hebben om te overlijden aan hart- en vaataandoeningen. Daarnaast blijkt uit Amerikaans onderzoek dat 20% van de mensen met een paniekstoornis ooit een zelfmoordpoging heeft gedaan.
Angststoornissen waren in 2003 verantwoordelijk voor 2,3% van de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg. In 2005 werden de kosten van alle angststoornissen geschat op ruim 285 miljoen euro. Ziekten veroorzaken echter ook zogenoemde indirecte kosten, bijvoorbeeld door verminderde arbeidsdeelname. De kosten van angststoornissen zijn waarschijnlijk vooral indirect van aard. Als deze indirecte kosten worden meegerekend, is de paniekstoornis een van de duurste psychische stoornissen. Jaarlijks kost een persoon met paniekstoornis € 8.390 méér dan iemand zonder een paniekstoornis.
De paniekstoornis komt relatief vaak voor. Hierdoor is het een van de meest kostbare psychische stoornissen. Vooral de onbehandelde paniekstoornis brengen veel kosten met zich, door een hoge medische consumptie (gebruik van zorg en/of medicijnen) en werkverlies. Vroegtijdige behandeling zou de samenleving een aanzienlijke kostenbesparing kunnen opleveren, vooral omdat het merendeel van de mensen met een paniekstoornis géén behandeling krijgt.
De paniekstoornis ontstaat meestal als mensen midden in de 20 zijn. In Nederland zijn vrouwen gemiddeld 25 en mannen 28 jaar. Over het verloop van de paniekstoornis is nog weinig met zekerheid bekend.
Wel kunnen de volgende voorlopige conclusies worden getrokken:
De paniekstoornis gaat vaak samen met andere psychische en lichamelijke stoornissen.
Cijfers over bijkomende stoornissen variëren per onderzoek. In Nederland komen naast de paniekstoornis vooral stemmingsstoornissen en andere angststoornissen voor. Van de mensen met een paniekstoornis heeft 26% in hetzelfde jaar een gegeneraliseerde angststoornis, 38% een specifieke of een sociale fobie, 26% een dysthyme stoornis en 46% een depressie.
Door de lichamelijke symptomen bij een paniekaanval, denken mensen vaak dat zij een lichamelijke aandoening hebben. Meestal worden er echter geen lichamelijke oorzaken voor de klachten gevonden. Enkele redenen om wél aan een lichamelijke oorzaak te denken zijn een atypische anamnese of een 1e paniekaanval ná het 40e levensjaar.
Preventie
Is het mogelijk een paniekstoornis te voorkómen?
Er is weinig bekend over hoe de paniekstoornis kan worden voorkómen. Er zijn wel aanwijzingen dat een kortdurende interventie gebaseerd op cognitief gedragstherapeutische principes de paniekstoornis kan voorkómen bij mensen die een hoog risico hebben. Het gaat dan om mensen die tenminste 1 paniekaanval hebben gehad en die de neiging hebben lichamelijke angstsymptomen catastrofaal te interpreteren.
Ook zijn er aanwijzingen dat hierdoor de ernst van paniekklachten kan worden verminderd bij mensen met alleen paniekaanvallen en bij mensen met een paniekstoornis. Er zijn aanwijzingen dat op paniekklachten gerichte interventies ook een preventief effect kunnen hebben op andere psychische stoornissen.
In Nederland is een aantal cursussen beschikbaar voor mensen met panieksymptomen (‘Geen paniek’) of algemene angstklachten (‘Angst de baas’, ‘Angst de baas 55+’, ‘Stap voor stap’), gericht op de preventie van een stoornis. Niet alle cursussen zijn op hun effectiviteit onderzocht.
Hoe vaak komt de paniekstoornis voor?
In Nederland heeft 3,8% van de algemene volwassen bevolking ooit in het leven een paniekstoornis gehad. Voor alle vrouwen geldt dit voor 4,7% en voor alle mannen voor 2,8%.
In de afgelopen 12 maanden heeft 1,2% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar te kampen gehad met een paniekstoornis (mannen 1,0%, vrouwen 1,5%). In totaal hadden ongeveer 127.900 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een paniekstoornis.
Meer informatie paniekstoornis
Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een angststoornis te maken hebben.
De huisarts kan meer informatie geven over de paniekstoornis en eventueel doorverwijzen.
Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.
Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.
Op deze website kunt u de adressen vinden van websites op het gebied van geestelijke gezondheidszorg.
Bronnen
door Ger Dierx
De Wet op het Mentorschap ten behoeve van Meerderjarigen (Wet Mentorschap) is op 1 januari 1995 in werking getreden.
Doel
Een wilsonbekwame patiënt, zoals een psychogeriatrische of comateuze patiënt, heeft een
vertegenwoordiger nodig bij beslissingen over diens verzorging, verpleging, behandeling en
begeleiding. De Wet Mentorschap voorziet in de mogelijkheid om voor dergelijke beslissingen van persoonlijke aard een mentor (een zogenaamde wettelijke vertegenwoordiger) te laten benoemen door de kantonrechter.
Reikwijdte
De Wet Mentorschap is van toepassing op meerderjarige patiënten die wilsonbekwaam zijn (niet instaat zijn om hun belangen van persoonlijke aard te behartigen). Mentorschap wordt vooral ingesteld bij verstandelijk gehandicapten en psychogeriatrische patiënten.
Inhoud
Een mentor treedt op in de plaats van de patiënt als het gaat om beslissingen over diens
verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding (immateriële belangenbehartiging). De mentor moet de patiënt zoveel mogelijk betrekken bij zijn beslissingen. Daar waar de patiënt zelfstandig op kan treden, treedt de mentor terug.
Als de patiënt zich verzet tegen een handeling van ingrijpende aard waarvoor de mentor zijn toestemming heeft gegeven, dan kan die handeling slechts worden uitgevoerd als die nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
Mocht er een verschil van mening bestaan tussen de mentor en de hulpverlener, dan is de
beslissing van de mentor doorslaggevend, tenzij de hulpverlener daardoor in strijd zou handelen met de zorg die hij gehouden is te geven als een goed hulpverlener¹. Dit betekent onder meer dat de arts niet gedwongen kan worden overeenkomstig de wens van een patiënt of diens vertegenwoordiger een behandeling te verrichten, wanneer dit niet verenigbaar is met goed hulpverlenerschap.
De wet legt de mentor de verplichting op de zorg van een goed mentor na te streven.
Relatie WGBO en Wet Mentorschap
De Wet Mentorschap moet gezien worden als een aanvullende regeling op de bepalingen over de vertegenwoordiging in de WGBO.
De vertegenwoordigers die volgens de WGBO² kunnen optreden namens de patiënt staan in een bepaalde volgorde, te weten:
Echter, als de patiënt nog familie heeft of zelf een persoon heeft aangewezen om zijn belangen te behartigen, is er geen reden om een mentor aan te wijzen. Een mentor kan alleen worden benoemd als er geen vertegenwoordiger is óf als de familie onderling van mening verschilt over de vertegenwoordiging óf als de familie de vertegenwoordiging niet op zich wil nemen.
Aangezien deze problematiek met name in de verpleeghuizen voorkomt, kan naast de familie ook het verpleeghuis bij de kantonrechter om benoeming van een mentor vragen.
Bewindvoerder en curator
Naast het mentorschap zijn er nog twee wettelijke vormen van vertegenwoordiging; te weten de bewindvoering en de curatele. Van deze drie biedt het mentorschap de lichtste vorm van bescherming.
De bewindvoerder behartigt de vermogensrechtelijke – geld en goederen – belangen van de wilsonbekwame patiënt. Een patiënt kan dus voor financiële zaken een bewindvoerder hebben en voor persoonlijke zaken een mentor. De familie kan er ook voor kiezen om ofwel de financiële zaken ofwel de persoonlijke zaken zelf te behartigen en voor het overige deel ofwel een bewindvoerder ofwel een mentor te benoemen.
Een curator daarentegen behartigt de belangen op zowel vermogensrechtelijk (financieel) als nietvermogensrechtelijk (persoonlijk) gebied. Als de patiënt onder curatele is gesteld, is deze totaal handelingsonbekwaam (hij kan bijvoorbeeld geen huwelijk sluiten, geen testament maken en niet het kiesrecht uitoefenen). Curatele wordt daarom wel eens gezien als een confectiepak tegenover het maatpak van mentorschap en de bewindvoering.
De Wet Mentorschap is ingesteld als minder bevoogdend alternatief voor situaties waarin ondercuratele-stelling niet echt nodig is. De mentor behartigt, zoals reeds eerder vermeld, de nietvermogensrechtelijke belangen van de patiënt.
door Ger Dierx
De anamnese is een bewuste, systematische en doelgerichte gegevensverzameling t.b.v.
het verpleegkundig proces. Deze gegevens worden gebruikt voor:
Gegevens verzamelen is het begin van het verpleegkundig proces maar het is tevens een
continu proces in alle fasen. De basis leg je tijdens de eerste dialyse en de basisanamnese.
Daarna moet je gegevens blijven verzamelen om eventuele problemen van de patiënt
duidelijk(er) te krijgen. Als eenmaal het probleem is vastgesteld, heb je gegevens nodig om
doelen en interventies te kunnen kiezen. Tijdens de uitvoering van de geplande zorg blijf je
gegevens verzamelen: je observeert continu. Ook tijdens de evaluatiefase heb je gegevens
nodig om te kijken of de gestelde doelen behaald zijn.
Het doel van een anamnese is het verzamelen van gegevens over het functioneren van de
patiënt in zijn omgeving. De reacties van de patiënt op zijn gezondheidsproblemen staan
centraal.
De verpleegkundige verzamelt de gegevens aan de hand van de 11 zorgpatronen
van Gordon.
door Ger Dierx
Een specifieke fobie is een angststoornis. Mensen met een specifieke fobie hebben een duidelijke angst die niet weggaat, die overdreven en onredelijk is.
De angst komt door een voorwerp of een situatie zoals bijvoorbeeld vliegen, hoogten, dieren, naalden of bloed. Vroeger werd de specifieke fobie ook wel enkelvoudige fobie genoemd.
door Ger Dierx
De sociale fobie is een angststoornis.
Mensen met een sociale fobie zijn bang voor situaties waarin ze kritisch beoordeeld kunnen worden door anderen. Ze zijn bang zichzelf belachelijk te maken door bijvoorbeeld te blozen, te trillen of te gaan zweten. Uiteindelijk kan deze angst leiden tot het vermijden van sociale contacten.
Symptomen sociale fobie
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor zij kritiek krijgen, zich belachelijk maken, of doordat zij zichtbaar last hebben van spanningsverschijnselen, zoals trillen of zweten.
Volgens de DSM-IV gelden de volgende diagnostische criteria voor een sociale fobie:
De grootste angst van mensen met een sociale fobie is iets te doen waardoor ze kritiek van anderen krijgen of zich belachelijk maken. Deze angst kan leiden tot het vermijden van sociale situaties. Als de situaties niet te vermijden zijn, dan worden ze doorstaan met angst. Mensen met een sociale fobie kunnen erg gespannen zijn en slapen slecht.
Subtypen sociale fobie
Er zijn twee typen sociale fobie: de specifieke sociale fobie en de gegeneraliseerde sociale fobie.
De meeste mensen met een sociale fobie hebben een gegeneraliseerde sociale fobie. Ongeveer 90% van de mensen met een sociale fobie is bang voor tenminste 2 verschillende situaties. 45% is bang voor minimaal 3 verschillende situaties.
Het is belangrijk de sociale fobie goed te onderscheiden van agorafobie, de paniekstoornis, de schizoïde persoonlijkheidsstoornis, de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, stoornis in de lichaamsbeleving en verlegenheid.
Agorafobie is de angst om een vertrouwde omgeving te verlaten. Agorafobie lijkt op sociale fobie, omdat ook angst wordt ervaren en bepaalde sociale situaties worden vermeden. Het verschil is:
Mensen met een paniekstoornis hebben in korte tijd meerdere paniekaanvallen zonder duidelijke aanleiding. Sociale fobie wordt wel eens verward met de paniekstoornis, omdat mensen met een sociale fobie zó angstig kunnen zijn, dat ze een paniekaanval krijgen. De verschillen zijn:
Mensen met een sociale fobie en mensen met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis zoeken zo min mogelijk sociale situaties op. Het verschil is dat mensen met een schizoïde persoonlijkheidsstoornis meestal geen behoefte aan contact hebben, terwijl mensen met een sociale fobie een geïsoleerd bestaan juist problematisch vinden.
Sociale fobie lijkt erg op de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De verschillen zijn:
De definities van sociale fobie en de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis hebben veel overeenkomsten in de DSM-IV. Veel mensen met een gegeneraliseerde sociale fobie voldoen daardoor ook aan de criteria voor de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis.
Mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving zijn heel erg ontevreden over een bepaald lichaamsdeel, dat in werkelijkheid niet echt opvalt. Omdat mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving bang zijn om negatief beoordeeld te worden vanwege dat lichaamsdeel, vermijden ze bepaalde situaties. Het verschil met sociale fobie is dat mensen met een stoornis in de lichaamsbeleving geen situaties vermijden uit angst voor het vertonen van angstverschijnselen.
Sociale fobie wordt soms verward met een ernstige vorm van verlegenheid. Verlegen mensen hebben wel sociale angsten, maar deze angsten hebben minder invloed op hun functioneren. Verlegen mensen vermijden minder snel bepaalde situaties.
Over de oorzaken van sociale fobie is weinig bekend. Wel is er een aantal risicofactoren bekend.
De risicofactoren kunnen worden onderverdeeld in:
Risicofactoren zijn geen oorzaken. Risicofactoren zijn niet voldoende om de stoornis te veroorzaken.
Vrouwen hebben 1,5 keer meer kans op een sociale fobie dan mannen.
De kwetsbaarheid voor sociale fobie is voor een klein deel erfelijk bepaald.
De gevoeligheid voor sociale fobie is voor 5% toe te schrijven aan gedeelde omgevingsfactoren (zoals de opvoedingsstijl van de ouders) en voor 77% aan unieke omgevingsfactoren (zoals levensgebeurtenissen).
Seksueel geweld door bekenden in de vroege kindertijd kan het ontstaan van een sociale fobie beïnvloeden.
Werklozen hebben ongeveer 3 keer meer kans op een sociale fobie dan mensen met een baan of huisvrouwen/-mannen.
Alleenstaanden hebben bijna 2 keer meer kans op een sociale fobie dan gehuwden of samenwonenden.
Of bovengenoemde factoren een sociale fobie veroorzaken of dat deze factoren juist een gevolg zijn van het hebben van een sociale fobie is niet duidelijk.
Sociale fobie heeft gevolgen voor de kwaliteit van leven, de levensverwachting en maatschappelijke kosten.
Mensen met een sociale fobie functioneren gemiddeld slechter dan mensen zonder stoornis.
Mensen met een specifieke sociale fobie ervaren minder beperkingen in hun functioneren dan mensen met een gegeneraliseerde sociale fobie. Mensen die uitsluitend angst hebben voor bijvoorbeeld spreken in het openbaar functioneren beter dan mensen die zich in meerdere sociale situaties angstig voelen. Zij ervaren minder beperkingen in het dagelijkse leven, zoeken minder vaak hulp voor de sociale angst en zij hebben minder last van bijkomende psychische stoornissen.
Sociale fobie is meestal geen doodsoorzaak. Mensen met een sociale fobie hebben geen grotere kans om een zelfmoordpoging te ondernemen. Wel hebben zij 2 tot 3 keer meer kans op gedachten over zelfmoord dan mensen zonder sociale fobie.
Over de kosten van specifieke fobie in Nederland zijn geen betrouwbare gegevens bekend. De kosten van alle angststoornissen werden in 2005 geschat op ruim 285 miljoen euro. Er zijn tot nu toe nauwelijks studies uitgevoerd waarine de totale kosten voor sociale fobie werden berekend. Ondanks het feit dat slechts een minderheid van de mensen met sociale fobie professionele zorg ontvangt, zijn de maatschappelijke kosten van sociale fobie waarschijnlijk aanzienlijk. Sociale fobie gaat immers gepaard met een verhoogde kans op werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekteverzuim, een verminderd functioneren op het werk, en medicatiegebruik.
Naar schatting 7,9 procent van de ziektelast in Nederland in 2003 kan worden toegeschreven aan angststoornissen, uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY’s). Deze ziektelast wordt vooral veroorzaakt door een verminderde kwaliteit van leven en niet door vroegtijdige sterfte. Niet bekend is hoeveel DALY’s een gevolg zijn van sociale fobie.
Sociale fobie uit zich gemiddeld op 19-, 20-jarige leeftijd en kan tientallen jaren duren. Het verloop van de stoornis wordt door verschillende factoren beïnvloed.
De klachten van sociale fobie zijn hardnekkiger als iemand:
Het herstel duurt langer als cliënten die in behandeling zijn (geweest) meer beperkingen in het functioneren ervaren, bijkomende ziekten hebben en een zelfmoordpoging hebben ondernomen.
Mensen met een sociale fobie kunnen ook andere, bijkomende psychische stoornissen hebben. Er zijn geen lichamelijke ziektes die vaker voorkomen bij sociale fobie.
Mensen met een sociale fobie hebben een meer dan normale kans op andere psychische stoornissen.
Er zijn geen lichamelijke ziektes die vaker voorkomen bij sociale fobie.
De sociale fobie of sociale angststoornis kan volgens de Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen op drie manieren worden behandeld: met een psychologische interventie, met combinatietherapie of met medicijnen.
Er is veel onderzoek gedaan naar de psychologische en psychotherapeutische behandeling van sociale fobie of sociale angststoornis.
Cognitief gedragstherapeutische interventies zijn het meest effectief: sociale vaardigheidstraining, exposure in vivo en cognitieve herstructurering.
Meer over sociale vaardigheidstraining, exposure in vivo en cognitieve herstructurering in de Richtlijn Angststoornissen.
Combinatherapie is bedoeld voor mensen met een sociale fobie en depressie. Zij krijgen antidepressiva.
Meer over de combinatietherapie in de Richtlijn Angststoornissen.
De effectiviteit bij de behandeling van de sociale fobie of sociale angststoornis is vastgesteld voor de volgende geneesmiddelengroepen:
Meer over behandeling met medicijnen onder het kopje Farmacotherapie in de Richtlijn Angststoornissen.
De Richtlijn Multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen kunt u vinden op www.ggzrichtlijnen.nl
Sociale fobie komt redelijk vaak voor. Van de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 18 tot 65 jaar heeft 9,3% ooit in het leven een sociale fobie gehad.
Bijna een kwart (24,3%) van de vrouwen heeft ooit in het leven een sociale fobie gehad, tegenover 13,1% van de mannen.
In de afgelopen 12 maanden had 3,8% van de volwassen Nederlandse bevolking tot 65 jaar een sociale fobie (mannen 3,2%, vrouwen 4,4%). In totaal hadden ongeveer 395.500 inwoners van Nederland in de afgelopen 12 maanden een sociale fobie.
Meer informatie sociale fobie
Hier vindt u adressen van websites die hulp en ondersteuning bieden aan mensen die met een ansgtstoornis te maken hebben.
De huisarts kan meer informatie geven over de sociale fobie en en eventueel doorverwijzen.
Angst Dwang en Fobie Stichting voor mensen met angststoornissen en hun familieden.
Labyrint~In Perspectief voor familieden van mensen met een psychische stoornis.
Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, over psychologische behandelingen/psychotherapie.
Bronnen sociale fobie
door Ger Dierx
De multidisciplinaire Richtlijn Angststoornissen, die in december 2003 in definitieve vorm is verschenen, is door een multidisciplinair samengestelde werkgroep ontwikkeld met ondersteuning van het CBO en het Trimbos-instituut.
Van deze Richtlijn is een samenvatting gemaakt. Het doel van deze samenvatting is de richtlijn in een gemakkelijk leesbare en voor de praktijk bruikbare vorm te gieten.
Deze samenvatting kan onder meer gebruikt worden voor het toepassen van de aanbevelingen in de richtlijn in zorgprogramma’s, voor het ontwikkelen van een cliëntenversie en een eventuele monodisciplinaire richtlijn.
De richtlijn en daarmee ook de samenvatting is in de eerste plaats gericht op de professional.
Voor cliënten moet een vertaalslag worden gemaakt die verder gaat dan het begrijpelijk maken van de richtlijntekst. Daarbij kan worden gedacht aan het toevoegen van aanvullende, keuze-ondersteunende informatie en bijvoorbeeld ook informatie voor familie.
Overzicht 6 dimensies van Positieve Gezondheid met bijbehorende vragen Lichaamsfuncties (hoe gaat het lichamelijk met u?) Ik voel mij gezondIk voel mij fit Ik heb geen klachten en pijnIk slaap goedIk eet goedIk herstel snel … [Lees meer ...]
Wat is eenzaamheid eigenlijk? Zijn er verschillende soorten eenzaamheid? Wat zijn de symptomen van eenzaamheid? Wat zijn oorzaken van eenzaamheid? Hoe weet je of je eenzaam bent? En kan je zelf echt wat doen aan eenzaamheid? Om achter … [Lees meer ...]
Voor je familie zorgen? Dat is gewoon zo Mantelzorg bij allochtonen. Mantelzorg bij Antillianen, Surinamers, Marokkanen en Turken in Nederland. bron: Purmerend, Juni 2007Dit is een uitgave van PRIMO Noord-HollandAuteursIbrahim Yerden, senior … [Lees meer ...]